Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor dienen (Duits) in het Nederlands

dienen:

dienen werkwoord (diene, dienst, dient, diente, dientet, gedient)

  1. dienen (anrichten; bedienen; servieren; auftragen; auftischen)
    bedienen; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen
    • bedienen werkwoord (bedien, bedient, bediende, bedienden, bediend)
    • opdissen werkwoord (dis op, dist op, diste op, disten op, opgedist)
    • voorzetten werkwoord (zet voor, zette voor, zetten voor, voorgezet)
    • opdienen werkwoord (dien op, dient op, diende op, dienden op, opgediend)
    • aan tafel bedienen werkwoord (bedien aan tafel, bedient aan tafel, bediende aan tafel, bedienden aan tafel, aan tafel bediend)
  2. dienen (helfen; mithelfen)
    gerieven
    • gerieven werkwoord (gerief, gerieft, geriefde, geriefden, geriefd)

Conjugations for dienen:

Präsens
  1. diene
  2. dienst
  3. dient
  4. dienen
  5. dient
  6. dienen
Imperfekt
  1. diente
  2. dientest
  3. diente
  4. dienten
  5. dientet
  6. dienten
Perfekt
  1. habe gedient
  2. hast gedient
  3. hat gedient
  4. haben gedient
  5. habt gedient
  6. haben gedient
1. Konjunktiv [1]
  1. diene
  2. dienest
  3. diene
  4. dienen
  5. dienet
  6. dienen
2. Konjunktiv
  1. diente
  2. dientest
  3. diente
  4. dienten
  5. dientet
  6. dienten
Futur 1
  1. werde dienen
  2. wirst dienen
  3. wird dienen
  4. werden dienen
  5. werdet dienen
  6. werden dienen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde dienen
  2. würdest dienen
  3. würde dienen
  4. würden dienen
  5. würdet dienen
  6. würden dienen
Diverses
  1. dien!
  2. dient!
  3. dienen Sie!
  4. gedient
  5. dienend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor dienen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opdienen Auftragen; Servieren
opdissen Phantasieren; Servieren
voorzetten Anheften; Ankleben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan tafel bedienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren
bedienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren Knöpfe bedienen; bedienen; nutzen; nützen
gerieven dienen; helfen; mithelfen
opdienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren
opdissen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren bedienen; sich bedienen
voorzetten anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren

Synoniemen voor "dienen":


Wiktionary: dienen


Cross Translation:
FromToVia
dienen dienen serve — to work for
dienen profiteren; voordeel trekken uit; winst maken profitertirer un émolument, faire un gain.