Duits

Uitgebreide vertaling voor emporheben (Duits) in het Nederlands

emporheben:

emporheben werkwoord (hebe empor, hiebst empor, hiebt empor, hob empor, hobt empor, emporgehoben)

  1. emporheben (aufwickeln; beheben; abhelfen; )
    verhelpen
    • verhelpen werkwoord (verhelp, verhelpt, verhielp, verhielpen, verholpen)
  2. emporheben (hochheben; aufholen; hochziehen; aufziehen; aufbringen)
    opheffen; heffen; hijsen; omhoog heffen
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • heffen werkwoord (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • hijsen werkwoord (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
    • omhoog heffen werkwoord
  3. emporheben (hochhalten)
    omhoogsteken; in de hoogte steken
  4. emporheben (aufheben; hochziehen; erheben; )
    opheffen
    – omhoog tillen 1
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
      • hij hief de beker op1
    heffen; tillen; omhoog brengen; lichten; omhoogheffen
    • heffen werkwoord (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • tillen werkwoord (til, tilt, tilde, tilden, getild)
    • omhoog brengen werkwoord (breng omhoog, brengt omhoog, bracht omhoog, brachten omhoog, omhoog gebracht)
    • lichten werkwoord (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • omhoogheffen werkwoord (hef omhoog, heft omhoog, hief omhoog, hieven omhoog, omhooggeheven)
    optillen
    – omhoog brengen 1
    • optillen werkwoord (til op, tilt op, tilde op, tilden op, opgetild)
      • hij tilde de zware stoel op1
  5. emporheben (heraufheben)
    omhoogtillen
    • omhoogtillen werkwoord (til omhoog, tilt omhoog, tilde omhoog, tilden omhoog, omhooggetild)
  6. emporheben (heben; aufheben; anheben; )
    omhoogheffen; naar boven tillen

Conjugations for emporheben:

Präsens
  1. hebe empor
  2. hiebst empor
  3. hiebt empor
  4. heben empor
  5. hebt empor
  6. heben empor
Imperfekt
  1. hob empor
  2. hobst empor
  3. hob empor
  4. hoben empor
  5. hobt empor
  6. hoben empor
Perfekt
  1. habe emporgehoben
  2. hast emporgehoben
  3. hat emporgehoben
  4. haben emporgehoben
  5. habt emporgehoben
  6. haben emporgehoben
1. Konjunktiv [1]
  1. hebe empor
  2. hebest empor
  3. hebe empor
  4. heben empor
  5. hebet empor
  6. heben empor
2. Konjunktiv
  1. höbe empor
  2. höbest empor
  3. höbe empor
  4. höben empor
  5. höbet empor
  6. höben empor
Futur 1
  1. werde emporheben
  2. wirst emporheben
  3. wird emporheben
  4. werden emporheben
  5. werdet emporheben
  6. werden emporheben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde emporheben
  2. würdest emporheben
  3. würde emporheben
  4. würden emporheben
  5. würdet emporheben
  6. würden emporheben
Diverses
  1. heb empor!
  2. hebt empor!
  3. heben Sie empor!
  4. emporgehoben
  5. emmporhebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor emporheben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lichten Lichten
opheffen Aufheben; Beenden; Beendigen; Widerrufen
verhelpen Abhelfen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
heffen anheben; aufbringen; aufheben; aufholen; aufziehen; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen anheben; aufhöhen; aufstocken; erheben; erhöhen; heben; hinaufgehen; hinaufschrauben; hochheben; hochschrauben
hijsen aufbringen; aufholen; aufziehen; emporheben; hochheben; hochziehen aufholen; aufwinden; hochziehen; takeln; winden
in de hoogte steken emporheben; hochhalten
lichten anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen Briefkasten leeren; aufleuchten; beseitigen; blitzen; dämmern; entfernen; entnehmen; fortbringen; fortschaffen; herauslösen; herausziehen; leuchten; nach oben ziehen; tagen; vertreiben; wegschaffen; wegtun
naar boven tillen anheben; aufheben; emporheben; heben; hochheben; hochnehmen; hochziehen hinauftragen
omhoog brengen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen
omhoog heffen aufbringen; aufholen; aufziehen; emporheben; hochheben; hochziehen
omhoogheffen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen
omhoogsteken emporheben; hochhalten
omhoogtillen emporheben; heraufheben
opheffen anheben; aufbringen; aufheben; aufholen; aufziehen; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen abbrechen; abreißen; abschaffen; anbrechen; annullieren; aufdecken; aufdröseln; aufheben; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; wider'rufen; widerrufen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
optillen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen
tillen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen bemogeln; beschwindeln; übertölpeln
verhelpen abhelfen; abstellen; anmachen; aufrollen; aufwickeln; beheben; eindrehen; emporheben; heben; hochbinden; hochkrempeln; hochnehmen; lernen; staken; strecken

Wiktionary: emporheben

emporheben
verb
  1. iets boven de gewone positie brengen