Duits

Uitgebreide vertaling voor ermüden (Duits) in het Nederlands

ermüden:

ermüden werkwoord (ermüde, ermüdest, ermüdet, ermüdete, ermüdetet, ermüdet)

  1. ermüden (erschöpfen; fertigmachen; ermatten; entkräften; auspumpen)
    uitputten; vermoeien; slopen; afmatten; moe maken
    • uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)
    • vermoeien werkwoord (vermoei, vermoeit, vermoeide, vermoeiden, vermoeid)
    • slopen werkwoord (sloop, sloopt, sloopte, sloopten, gesloopt)
    • afmatten werkwoord (mat af, matte af, matten af, afgemat)
    • moe maken werkwoord (maak moe, maakt moe, maakte moe, maakten moe, moe gemaakt)
  2. ermüden
    vermoeid raken
    • vermoeid raken werkwoord (raak vermoeid, raakt vermoeid, raakte vermoeid, raakten vermoeid, vermoeid geraakt)
  3. ermüden (erschöpfen; ermatten)
    vermoeien; moe worden
    • vermoeien werkwoord (vermoei, vermoeit, vermoeide, vermoeiden, vermoeid)
    • moe worden werkwoord (word moe, wordt moe, werd moe, werden moe, moe geworden)
  4. ermüden (verflauen; erschlaffen; verblassen; )
    verslappen; verflauwen
    • verslappen werkwoord (verslap, verslapt, verslapte, verslapten, verslapt)
    • verflauwen werkwoord (verflauw, verflauwt, verflauwde, verflauwden, verflauwd)
  5. ermüden (ermatten; schwach werden; schwächer werden; erlahmen; erschlaffen)
    verzwakken; uitputten; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden
    • verzwakken werkwoord (verzwak, verzwakt, verzwakte, verzwakten, verzwakt)
    • uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)
    • verslappen werkwoord (verslap, verslapt, verslapte, verslapten, verslapt)
    • zwakker worden werkwoord
    • aan kracht inboeten werkwoord (boet aan kracht in, boette aan kracht in, boetten aan kracht in, aan kracht ingeboet)
    • zwak worden werkwoord

Conjugations for ermüden:

Präsens
  1. ermüde
  2. ermüdest
  3. ermüdet
  4. ermüden
  5. ermüdet
  6. ermüden
Imperfekt
  1. ermüdete
  2. ermüdetest
  3. ermüdete
  4. ermüdeten
  5. ermüdetet
  6. ermüdeten
Perfekt
  1. bin ermüdet
  2. bist ermüdet
  3. ist ermüdet
  4. sind ermüdet
  5. seid ermüdet
  6. sind ermüdet
1. Konjunktiv [1]
  1. ermüde
  2. ermüdest
  3. ermüde
  4. ermüden
  5. ermüdet
  6. ermüden
2. Konjunktiv
  1. ermüdete
  2. ermüdetest
  3. ermüdete
  4. ermüdeten
  5. ermüdetet
  6. ermüdeten
Futur 1
  1. werde ermüden
  2. wirst ermüden
  3. wird ermüden
  4. werden ermüden
  5. werdet ermüden
  6. werden ermüden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ermüden
  2. würdest ermüden
  3. würde ermüden
  4. würden ermüden
  5. würdet ermüden
  6. würden ermüden
Diverses
  1. ermüd!
  2. ermüdet!
  3. ermüden Sie!
  4. ermüdet
  5. ermüdend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ermüden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afmatten Abmühen; Anstrengen
uitputten Abmühen; Anstrengen
vermoeien Abmühen; Anstrengen
verslappen Abschwächen
verzwakken Abschwächen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan kracht inboeten erlahmen; ermatten; ermüden; erschlaffen; schwach werden; schwächer werden
afmatten auspumpen; entkräften; ermatten; ermüden; erschöpfen; fertigmachen
moe maken auspumpen; entkräften; ermatten; ermüden; erschöpfen; fertigmachen
moe worden ermatten; ermüden; erschöpfen
slopen auspumpen; entkräften; ermatten; ermüden; erschöpfen; fertigmachen abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; aushöhlen; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; ganz kaputt und auseinander holen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern
uitputten auspumpen; entkräften; erlahmen; ermatten; ermüden; erschlaffen; erschöpfen; fertigmachen; schwach werden; schwächer werden
verflauwen abflauen; abschwächen; erblassen; erbleichen; ermatten; ermüden; erschlaffen; nachlassen; verblassen; verflauen; verschießen sich abkühlen; sich beruhigen; sich fassen
vermoeid raken ermüden
vermoeien auspumpen; entkräften; ermatten; ermüden; erschöpfen; fertigmachen
verslappen abflauen; abschwächen; erblassen; erbleichen; erlahmen; ermatten; ermüden; erschlaffen; nachlassen; schwach werden; schwächer werden; verblassen; verflauen; verschießen
verzwakken erlahmen; ermatten; ermüden; erschlaffen; schwach werden; schwächer werden abschwächen; nachlassen; seine Kräfte lassen nach; weggleiten
zwak worden erlahmen; ermatten; ermüden; erschlaffen; schwach werden; schwächer werden
zwakker worden erlahmen; ermatten; ermüden; erschlaffen; schwach werden; schwächer werden

Synoniemen voor "ermüden":


Wiktionary: ermüden


Cross Translation:
FromToVia
ermüden verzwakken flag — weaken
ermüden ergeren; tegenstaan; vermoeien; vervelen; ontkrachten fatigueraffaiblir par une trop grande dépense de force.
ermüden ergeren; tegenstaan; vermoeien; vervelen lasser — désuet|fr rendre las.

Verwante vertalingen van ermüden