Duits

Uitgebreide vertaling voor feinmahlen (Duits) in het Nederlands

feinmahlen:

feinmahlen werkwoord (mahle fein, mahlst fein, mahlt fein, mahlte fein, mahltet fein, feingemahlt)

  1. feinmahlen (mahlen; zermahlen)
    malen; vermalen; fijnmalen
    • malen werkwoord (maal, maalt, maalde, maalden, gemalen)
    • vermalen werkwoord (vermaal, vermaalt, vermaalde, vermaalden, vermalen)
    • fijnmalen werkwoord
  2. feinmahlen (feinmachen; zerquetschen; walzen; )
    verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; vermorzelen; fijnmaken; vergruizen
    • verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • verpletteren werkwoord (verpletter, verplettert, verpletterde, verpletterden, verpletterd)
    • platdrukken werkwoord (druk plat, drukt plat, drukte plat, drukten plat, plat gedrukt)
    • vermorzelen werkwoord (vermorzel, vermorzelt, vermorzelde, vermorzelden, vermorzeld)
    • fijnmaken werkwoord
    • vergruizen werkwoord (vergruis, vergruist, vergruisde, vergruisden, vergruisd)
  3. feinmahlen (feindrücken)
    fijn drukken
    • fijn drukken werkwoord (druk fijn, drukt fijn, drukte fijn, drukten fijn, fijn gedrukt)

Conjugations for feinmahlen:

Präsens
  1. mahle fein
  2. mahlst fein
  3. mahlt fein
  4. mahlen fein
  5. mahlt fein
  6. mahlen fein
Imperfekt
  1. mahlte fein
  2. mahltest fein
  3. mahlte fein
  4. mahlten fein
  5. mahltet fein
  6. mahlten fein
Perfekt
  1. habe feingemahlt
  2. hast feingemahlt
  3. hat feingemahlt
  4. haben feingemahlt
  5. habt feingemahlt
  6. haben feingemahlt
1. Konjunktiv [1]
  1. feinmahle
  2. feinmahlest
  3. feinmahle
  4. feinmahlen
  5. feinmahlet
  6. feinmahlen
2. Konjunktiv
  1. feinmahlte
  2. feinmahltest
  3. feinmahlte
  4. feinmahlten
  5. feinmahltet
  6. feinmahlten
Futur 1
  1. werde feinmahlen
  2. wirst feinmahlen
  3. wird feinmahlen
  4. werden feinmahlen
  5. werdet feinmahlen
  6. werden feinmahlen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde feinmahlen
  2. würdest feinmahlen
  3. würde feinmahlen
  4. würden feinmahlen
  5. würdet feinmahlen
  6. würden feinmahlen
Diverses
  1. mahle fein!
  2. mahlt fein!
  3. mahlen Sie fein!
  4. feingemahlt
  5. feinmahlend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor feinmahlen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vermalen Zermahlen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fijn drukken feindrücken; feinmahlen
fijnmaken erdrücken; feinmachen; feinmahlen; kaputtschlagen; verreiben; walzen; zerbrechen; zerkleinern; zermahlen; zermalmen; zerquetschen
fijnmalen feinmahlen; mahlen; zermahlen
malen feinmahlen; mahlen; zermahlen
platdrukken erdrücken; feinmachen; feinmahlen; kaputtschlagen; verreiben; walzen; zerbrechen; zerkleinern; zermahlen; zermalmen; zerquetschen platt drücken; zerquetschen
verbrijzelen erdrücken; feinmachen; feinmahlen; kaputtschlagen; verreiben; walzen; zerbrechen; zerkleinern; zermahlen; zermalmen; zerquetschen abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; kaputtschlagen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen; zerschlagen; zertrümmern
vergruizen erdrücken; feinmachen; feinmahlen; kaputtschlagen; verreiben; walzen; zerbrechen; zerkleinern; zermahlen; zermalmen; zerquetschen
vermalen feinmahlen; mahlen; zermahlen
vermorzelen erdrücken; feinmachen; feinmahlen; kaputtschlagen; verreiben; walzen; zerbrechen; zerkleinern; zermahlen; zermalmen; zerquetschen
verpletteren erdrücken; feinmachen; feinmahlen; kaputtschlagen; verreiben; walzen; zerbrechen; zerkleinern; zermahlen; zermalmen; zerquetschen