Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal festsetzen

Vertaal festsetzen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. festsetzen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor festsetzen (Duits) in het Nederlands

festsetzen:

festsetzen werkwoord (setze fest, setzt fest, setzte fest, setztet fest, festgesetzt)

  1. festsetzen (definieren; bestimmen; festlegen; umschreiben; kennzeichnen)
    definiëren; bepalen; omschrijven
    • definiëren werkwoord (definieer, definieert, definieerde, definieerden, gedefinieerd)
    • bepalen werkwoord (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)
    • omschrijven werkwoord (omschrijf, omschrijft, omschreef, omschreven, omschreven)
  2. festsetzen (beschließen; entscheiden; vereinbaren; )
    besluiten; beslissen
    • besluiten werkwoord (besluit, besloot, besloten, besloten)
    • beslissen werkwoord (beslis, beslist, besliste, beslisten, beslist)
  3. festsetzen (determinieren; bestätigen; feststellen; )
    vaststellen; determineren; bepalen
    • vaststellen werkwoord (stel vast, stelt vast, stelde vast, stelden vast, vastgesteld)
    • determineren werkwoord (determineer, determineert, determineerde, determineerden, gedetermineerd)
    • bepalen werkwoord (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)
  4. festsetzen (einsperren; einschließen; gefangenhalten; einpferchen)
    opsluiten; isoleren; interneren; gevangen zetten
    • opsluiten werkwoord (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)
    • isoleren werkwoord (isoleer, isoleert, isoleerde, isoleerden, geïsoleerd)
    • interneren werkwoord (interneer, interneert, interneerde, interneerden, geïnterneerd)
    • gevangen zetten werkwoord (zet gevangen, zette gevangen, zetten gevangen, gevangen gezet)
  5. festsetzen (festlegen)
    vastzetten; op spaarrekening vastzetten
  6. festsetzen (näher umschreiben; definieren; festlegen; )
    preciseren; nader omschrijven
  7. festsetzen (in Haft behalten; verhaften; internieren; )
    vasthouden; gevangenhouden; detineren; in hechtenis houden

Conjugations for festsetzen:

Präsens
  1. setze fest
  2. setzt fest
  3. setzt fest
  4. setzen fest
  5. setzt fest
  6. setzen fest
Imperfekt
  1. setzte fest
  2. setztest fest
  3. setzte fest
  4. setzten fest
  5. setztet fest
  6. setzten fest
Perfekt
  1. habe festgesetzt
  2. hast festgesetzt
  3. hat festgesetzt
  4. haben festgesetzt
  5. habt festgesetzt
  6. haben festgesetzt
1. Konjunktiv [1]
  1. festsetze
  2. festsetzest
  3. festsetze
  4. festsetzen
  5. festsetzet
  6. festsetzen
2. Konjunktiv
  1. festsetzete
  2. festsetzetest
  3. festsetzete
  4. festsetzeten
  5. festsetzetet
  6. festsetzeten
Futur 1
  1. werde festsetzen
  2. wirst festsetzen
  3. wird festsetzen
  4. werden festsetzen
  5. werdet festsetzen
  6. werden festsetzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde festsetzen
  2. würdest festsetzen
  3. würde festsetzen
  4. würden festsetzen
  5. würdet festsetzen
  6. würden festsetzen
Diverses
  1. setze fest!
  2. setzt fest!
  3. setzen Sie fest!
  5. festgesetzt
  6. festsetzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor festsetzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bepalen Anberaumen; Anordnen; Festsetzen; Vorschreiben
besluiten Anordnung; Beschluß; Bestimmung; Erlaß; Ratsbeschluß; Ratschluß; Regierungsbeschluß; Verfügung; Verordnung
gevangen zetten Einsperren; Freiheitsentzug; Gefangennahme
vasthouden Abhalten
vaststellen Anberaumen; Festsetzen
vastzetten Befestigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bepalen ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; definieren; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; kennzeichnen; umschreiben schätzen; taxieren
beslissen abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
besluiten abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
definiëren bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; umschreiben
determineren ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen
detineren einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; verhaften; verschließen
gevangen zetten einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten
gevangenhouden einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; verhaften; verschließen
in hechtenis houden einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; verhaften; verschließen
interneren einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten
isoleren einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten abdichten; abseits stellen; absondern; abtrennen; auf die Seite legen; aussondern; beiseitelegen; dichten; isolieren; separieren; trennen; zurücklegen
nader omschrijven beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben
omschrijven bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; umschreiben abbilden; beschreiben; darstellen; entwerfen; schildern; skizzieren; umschreiben
op spaarrekening vastzetten festlegen; festsetzen
opsluiten einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten aufsperren; einschließen; einsperren; gefangennehmen; im Gefängnis werfen
preciseren beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben ausarbeiten; genauerumschreiben
vasthouden einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; verhaften; verschließen festhalten; festklammern; nicht gehenlassen
vaststellen ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen bestätigen; festlegen; feststellen; identifizieren; konstatieren
vastzetten festlegen; festsetzen anbinden; anheften; anketten; anlegen; aufsperren; befestigen; beglaubigen; dokumentieren; einschließen; einsperren; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festmachen; heften; im Gefängnis werfen; verankern

Synoniemen voor "festsetzen":


Wiktionary: festsetzen

Cross Translation:
FromToVia
• festsetzen → bevestigen; vaststellen ↔ establish — To prove and cause to be accepted as true; to establish a fact; to demonstrate
• festsetzen → bepalen ↔ set — to determine
• festsetzen → aanbranden; bepalen; bevestigen; fixeren; tuigeren; vastmaken; vaststellen; aansluiten; binden; vastbinden; verbinden; aanbinden; meren; onderbinden; vastleggen ↔ attacher — fixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.
• festsetzen → bestemmen; uittrekken ↔ destiner — Traductions à trier suivant le sens
• festsetzen → aandoen; aanrichten; stichten; teweegbrengen; veroorzaken; determineren; nauwkeurig bepalen; belezen; bewegen; doen besluiten; overhalen ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément.
• festsetzen → bepalen; bevestigen; fixeren; tuigeren; vastmaken; vaststellen; definiëren; omschrijven ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place.

Verwante vertalingen van festsetzen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0991 seconde
Page rendered in 1.0 seconds