Duits

Uitgebreide vertaling voor formen (Duits) in het Nederlands

formen:

formen werkwoord (forme, formst, formt, formte, formtet, geformt)

  1. formen (gestalt geben an; gestalten; Form geben an)
    vormen; vorm geven aan; gestalte geven
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • vorm geven aan werkwoord
    • gestalte geven werkwoord (geef gestalte, geeft gestalte, gaf festalte, gaven festalte, gestalte gegeven)
  2. formen (kneten; bilden; gestalten; )
    vervaardigen; kneden; vormen; modelleren; maken
    • vervaardigen werkwoord
    • kneden werkwoord (kneed, kneedt, kneedde, kneedden, gekneed)
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
  3. formen (modellieren; gestalten; kneten)
    vormen; vorm geven; modelleren; boetseren
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • vorm geven werkwoord
    • modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
    • boetseren werkwoord (boetseer, boetseert, boetseerde, boetseerden, geboetseerd)
  4. formen (ins Leben rufen; machen; produzieren; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
  5. formen (entwickeln; ausbilden; bilden; entfalten; heranbilden)
    ontwikkelen; tot ontwikkeling brengen

Conjugations for formen:

Präsens
  1. forme
  2. formst
  3. formt
  4. formen
  5. formt
  6. formen
Imperfekt
  1. formte
  2. formtest
  3. formte
  4. formten
  5. formtet
  6. formten
Perfekt
  1. habe geformt
  2. hast geformt
  3. hat geformt
  4. haben geformt
  5. habt geformt
  6. haben geformt
1. Konjunktiv [1]
  1. forme
  2. formest
  3. forme
  4. formen
  5. formet
  6. formen
2. Konjunktiv
  1. formte
  2. formtest
  3. formte
  4. formten
  5. formtet
  6. formten
Futur 1
  1. werde formen
  2. wirst formen
  3. wird formen
  4. werden formen
  5. werdet formen
  6. werden formen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde formen
  2. würdest formen
  3. würde formen
  4. würden formen
  5. würdet formen
  6. würden formen
Diverses
  1. forme!
  2. formt!
  3. formen Sie!
  4. geformt
  5. formend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor formen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
maken Anfertigen; Anfertigung; Erzeugung; Herstellen; Herstellung; Kreieren; Verfertigung
ontwikkelen Entwickeln; Kultivieren; Zivilisieren
scheppen Anfertigen; Anfertigung; Herstellung; Kreieren; Schaufeln; Spaten; Verfertigung
vervaardigen Anfertigen; Herstellen
vormen Entwickeln; Kultivieren; Zivilisieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boetseren formen; gestalten; kneten; modellieren
gestalte geven Form geben an; formen; gestalt geben an; gestalten
in het leven roepen anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen
kneden bearbeiten; bilden; formen; gestalten; heranbilden; kneten; modellieren
maken anfertigen; bearbeiten; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; heranbilden; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; kneten; konstruieren; kreieren; machen; modellieren; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen anfertigen; ausbessern; deichseln; entwickeln; erneuern; erstellen; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; fixen; flicken; gutmachen; herstellen; hinkriegen; innovieren; machen; montieren; produzieren; reparieren; restaurieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen; zeugen
modelleren bearbeiten; bilden; formen; gestalten; heranbilden; kneten; modellieren
ontwikkelen ausbilden; bilden; entfalten; entwickeln; formen; heranbilden ausbilden; bilden; entfalten; entwickeln; erblühen; erfinden; heranbilden; zivilisieren; üben
scheppen anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen aufgraben; ausgraben; graben; löffeln; schaufeln; schöpfen
tot ontwikkeling brengen ausbilden; bilden; entfalten; entwickeln; formen; heranbilden
vervaardigen bearbeiten; bilden; formen; gestalten; heranbilden; kneten; modellieren anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen
vorm geven formen; gestalten; kneten; modellieren
vorm geven aan Form geben an; formen; gestalt geben an; gestalten
vormen Form geben an; bearbeiten; bilden; formen; gestalt geben an; gestalten; heranbilden; kneten; modellieren erziehen; großbringen

Synoniemen voor "formen":


Wiktionary: formen

formen
verb
  1. in de juiste vorm brengen

Cross Translation:
FromToVia
formen vormgeven; vormen form — to give shape

Verwante vertalingen van formen