Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor fortpflanzen (Duits) in het Nederlands

fortpflanzen:

fortpflanzen werkwoord (pflanze fort, pflanzt fort, pflanzte fort, pflanztet fort, fortgepflanzt)

  1. fortpflanzen
    vermenigvuldigen; voortplanten
    • vermenigvuldigen werkwoord (vermenigvuldig, vermenigvuldigt, vermenigvuldigde, vermenigvuldigden, vermenigvuldigd)
    • voortplanten werkwoord (plant voort, plantte voort, plantten voort, voortgeplant)
  2. fortpflanzen (züchten; ziehen; hervorbringen)
    kweken; fokken; opfokken
    • kweken werkwoord (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken werkwoord (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
  3. fortpflanzen (züchten; erzeugen; kultivieren; )
    kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken
    • kweken werkwoord (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken werkwoord (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • voortbrengen werkwoord (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • genereren werkwoord (genereer, genereert, genereerde, genereerden, gegenereerd)
    • verbouwen werkwoord (verbouw, verbouwt, verbouwde, verbouwden, verbouwd)
    • procreëren werkwoord
    • planten werkwoord (plant, plantte, plantten, geplant)
    • telen werkwoord (teel, teelt, teelde, teelden, geteeld)
    • aankweken werkwoord (kweek aan, kweekt aan, kweekte aan, kweekten aan, aangekweekt)
    • aanplanten werkwoord (plant aan, plantte aan, plantten aan, aangeplant)
    • opkweken werkwoord (kweek op, kweekt op, kweekte op, kweekten op, opgekweekt)

Conjugations for fortpflanzen:

Präsens
  1. pflanze fort
  2. pflanzt fort
  3. pflanzt fort
  4. pflanzen fort
  5. pflanzt fort
  6. pflanzen fort
Imperfekt
  1. pflanzte fort
  2. pflanztest fort
  3. pflanzte fort
  4. pflanzten fort
  5. pflanztet fort
  6. pflanzten fort
Perfekt
  1. habe fortgepflanzt
  2. hast fortgepflanzt
  3. hat fortgepflanzt
  4. haben fortgepflanzt
  5. habt fortgepflanzt
  6. haben fortgepflanzt
1. Konjunktiv [1]
  1. fortpflanze
  2. fortpflanzest
  3. fortpflanze
  4. fortpflanzen
  5. fortpflanzet
  6. fortpflanzen
2. Konjunktiv
  1. fortpflanzete
  2. fortpflanzetest
  3. fortpflanzete
  4. fortpflanzeten
  5. fortpflanzetet
  6. fortpflanzeten
Futur 1
  1. werde fortpflanzen
  2. wirst fortpflanzen
  3. wird fortpflanzen
  4. werden fortpflanzen
  5. werdet fortpflanzen
  6. werden fortpflanzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde fortpflanzen
  2. würdest fortpflanzen
  3. würde fortpflanzen
  4. würden fortpflanzen
  5. würdet fortpflanzen
  6. würden fortpflanzen
Diverses
  1. pflanze fort!
  2. pflanzt fort!
  3. pflanzen Sie fort!
  4. fortgepflanzt
  5. fortpflanzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor fortpflanzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankweken Anbau; Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung; Fortpflanzung; Zucht; Züchten; Züchtung
aanplanten Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung
fokken Fortpflanzung; Zucht; Züchten; Züchtung
kweken Anbau; Anbauen; Anbauten; Fortpflanzung; Zucht; Züchte; Züchten; Züchtung
planten Anbau; Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung; Bepflanzung; Vegetation
telen Anbau; Anbauen; Anbauten; Fock; Fortpflanzung; Gezücht; Heranziehung; Nachbildung; Umbau; Umbauten; Viehzucht; Wiedergabe; Zucht; Züchte; Züchten; Züchterei; Züchtung
verbouwen Anbau; Anbauen; Anbauten; Fortpflanzung; Zucht; Züchte; Züchten; Züchtung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankweken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
aanplanten anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
fokken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
genereren anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
kweken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
opfokken fortpflanzen; hervorbringen; ziehen; züchten aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufstacheln; aufwiegeln
opkweken anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
planten anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten einpflanzen; pflanzen
procreëren anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
telen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
verbouwen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten umbauen; verbauen
vermenigvuldigen fortpflanzen fälschen; multiplizieren; reproduzieren; verdoppeln; vermehren; vervielfachen; vervielfältigen
voortbrengen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten anfertigen; entbinden; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; gebären; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen; zur Welt bringen
voortplanten fortpflanzen

Synoniemen voor "fortpflanzen":


Wiktionary: fortpflanzen


Cross Translation:
FromToVia
fortpflanzen voortbrengen beget — to procreate