Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gemessen:
  2. messen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor gemessen (Duits) in het Nederlands

gemessen:

gemessen bijvoeglijk naamwoord

  1. gemessen (adäquat; geeignet; passend; entsprechend; angemessen)
    passend; adequaat; geschikt; gepast; juist
  2. gemessen (abgemessen; bemessen)
    afgemeten; opgemeten

Vertaal Matrix voor gemessen:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adequaat adäquat; angemessen; entsprechend; geeignet; gemessen; passend
afgemeten abgemessen; bemessen; gemessen
gepast adäquat; angemessen; entsprechend; geeignet; gemessen; passend angemessen; geeignet; geziemend; passend; schicklich
geschikt adäquat; angemessen; entsprechend; geeignet; gemessen; passend angemessen; angenehm; anständig; arbeitstauglich; befähig; ehrlich; erfreulich; erwerbsfähig; fair; freundlich; freundschaftlich; fähig; geeignet; gefällig; gesellig; gutartig; kameradschaftlich; kapabel; kompetent; korrekt; liebenswürdig; nett; passend; redlich; schicklich; sympathisch; umgänglich
juist adäquat; angemessen; entsprechend; geeignet; gemessen; passend akkurat; eben; eben noch; einwandfrei; genau; gerade; gerade eben; gewissenhaft; gründlich; gut; haargenau; korrekt; minuziös; neulich; peinlich genau; prezies; richtig; soeben; tadellos; vorhin; wahr
passend adäquat; angemessen; entsprechend; geeignet; gemessen; passend adäquat; angemessen; geeignet; passend; schicklich
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opgemeten abgemessen; bemessen; gemessen

messen:

messen werkwoord (messe, meßt, maß, maßt, gemessen)

  1. messen (kartieren; vermessen; bemessen; aufmessen)
    in kaart brengen; karteren
    • in kaart brengen werkwoord (breng in kaart, brengt in kaart, bracht in kaart, brachten in kaart, in kaart gebracht)
    • karteren werkwoord (karteer, karteert, karteerde, karteerden, gekarteerd)

Conjugations for messen:

Präsens
  1. messe
  2. meßt
  3. meßt
  4. messen
  5. messt
  6. messen
Imperfekt
  1. maß
  2. maßt
  3. maß
  4. massen
  5. maßt
  6. massen
Perfekt
  1. habe gemessen
  2. hast gemessen
  3. hat gemessen
  4. haben gemessen
  5. habt gemessen
  6. haben gemessen
1. Konjunktiv [1]
  1. messe
  2. messest
  3. messe
  4. messen
  5. messet
  6. messen
2. Konjunktiv
  1. mäße
  2. mäßest
  3. mäße
  4. mäßen
  5. mäßt
  6. mäßen
Futur 1
  1. werde messen
  2. wirst messen
  3. wird messen
  4. werden messen
  5. werdet messen
  6. werden messen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde messen
  2. würdest messen
  3. würde messen
  4. würden messen
  5. würdet messen
  6. würden messen
Diverses
  1. mess!
  2. messt!
  3. messen Sie!
  4. gemessen
  5. messend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor messen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in kaart brengen aufmessen; bemessen; kartieren; messen; vermessen
karteren aufmessen; bemessen; kartieren; messen; vermessen

Synoniemen voor "messen":


Wiktionary: messen

messen
verb
  1. transitiv: eine Größe mit Hilfe eines Maßes bestimmen
messen
verb
  1. de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde

Cross Translation:
FromToVia
messen wedijveren compete — to contend
messen meten gauge — measure
messen meten measure — ascertain the quantity of a unit
messen klokken; timen; chronometreren time — to measure time
messen meten; afmeten; opmeten; opnemen; roeien; uitmeten mesurer — Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure.