Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. geschafft:


Duits

Uitgebreide vertaling voor geschafft (Duits) in het Nederlands

geschafft:

geschafft bijvoeglijk naamwoord

  1. geschafft (fertig; aus; beendet; )
    voltooid; over; klaar; uit; afgelopen; geëindigd; gereed; voorbij; afgedaan; af

Vertaal Matrix voor geschafft:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgedaan aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet
afgelopen aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet aus; beendet; fertig; vollendet; vorig
gereed aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet aus; beendet; bereit; einsatzbereit; fertig; gar; klar; parat; vollendet
klaar aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet aus; beendet; bereit; einsatzbereit; fertig; heiter; hell; klar; parat; unbewölkt; vollendet; wolkenlos
voorbij aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet aus; beendet; darüber; fertig; fällig; um; verstrichen; vollendet
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
af aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet aus; beendet; fertig; hinab; vollendet
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geëindigd aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet aus; beendet; fertig; vollendet
over aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet aus; beendet; darüber; fertig; vollendet; vorbei; vorüber; über
uit aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet ab jetzt; aus; beendet; fertig; vollendet; von hier
voltooid aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet aus; beendet; fertig; vollendet

Synoniemen voor "geschafft":

  • bewältigt; In trockenen Tüchern; vollbracht