Duits

Uitgebreide vertaling voor herausputzen (Duits) in het Nederlands

herausputzen:

herausputzen werkwoord (putze heraus, putzt heraus, putzte heraus, putztet heraus, herausgeputzt)

  1. herausputzen (ausstatten; schmücken; dekorieren; )
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen
  2. herausputzen (glattstreichen; schleifen; schlichten; )
    gladmaken; gladwrijven
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
    • gladwrijven werkwoord (wrijf glad, wrijft glad, wreef glad, wreven glad, gladgewreven)
  3. herausputzen (feinmachen; schmücken; ausstaffieren; )
    verfraaien; opsmukken; zich mooi maken; verluchten; optuigen; opsieren; opschikken; tooien
    • verfraaien werkwoord (verfraai, verfraait, verfraaide, verfraaiden, verfraaid)
    • opsmukken werkwoord (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • zich mooi maken werkwoord
    • verluchten werkwoord (verlucht, verluchtte, verluchtten, verlucht)
    • optuigen werkwoord (tuig op, tuigt op, tuigde op, tuigden op, opgetuigd)
    • opsieren werkwoord (sier op, siert op, sierde op, sierden op, opgesierd)
    • opschikken werkwoord (schik op, schikt op, schikte op, schikten op, opgeschikt)
    • tooien werkwoord (tooi, tooit, tooide, tooiden, getooid)
  4. herausputzen (aufputzen; ausschmücken; aufdonnern; zurechtmachen; feinmachen)
    optutten; uitdossen; opdirken; opdoffen
    • optutten werkwoord (tut op, tutte op, tutten op, opgetut)
    • uitdossen werkwoord (dos uit, dost uit, doste uit, dosten uit, uitgedost)
    • opdirken werkwoord (dirk op, dirkt op, dirkte op, dirkten op, opgedirkt)
    • opdoffen werkwoord (dof op, doft op, dofte op, doften op, opgedoft)

Conjugations for herausputzen:

Präsens
  1. putze heraus
  2. putzt heraus
  3. putzt heraus
  4. putzen heraus
  5. putzt heraus
  6. putzen heraus
Imperfekt
  1. putzte heraus
  2. putztest heraus
  3. putzte heraus
  4. putzten heraus
  5. putztet heraus
  6. putzten heraus
Perfekt
  1. habe herausgeputzt
  2. hast herausgeputzt
  3. hat herausgeputzt
  4. haben herausgeputzt
  5. habt herausgeputzt
  6. haben herausgeputzt
1. Konjunktiv [1]
  1. herausputze
  2. herausputzest
  3. herausputze
  4. herausputzen
  5. herausputzet
  6. herausputzen
2. Konjunktiv
  1. herausputzte
  2. herausputztest
  3. herausputzte
  4. herausputzten
  5. herausputztet
  6. herausputzten
Futur 1
  1. werde herausputzen
  2. wirst herausputzen
  3. wird herausputzen
  4. werden herausputzen
  5. werdet herausputzen
  6. werden herausputzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde herausputzen
  2. würdest herausputzen
  3. würde herausputzen
  4. würden herausputzen
  5. würdet herausputzen
  6. würden herausputzen
Diverses
  1. putze heraus!
  2. putzt heraus!
  3. putzen Sie heraus!
  4. herausgeputzt
  5. herausputzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor herausputzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opschikken Herausputzen
opsieren Aufschmücken; Ausschmückung; Dekorieren; Herausputzen
opsmukken Aufschmücken; Ausschmückung; Dekorieren
optuigen Schmücken
tooien Ausschmückung; Girlande; Verzierung
zich mooi maken Aufschmücken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gladmaken abscheuern; aufpolieren; ausrüsten; feilen; glattstreichen; glätten; herausputzen; polieren; schaben; scheuern; schleifen; schlichten; schmirgeln ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln
gladwrijven abscheuern; aufpolieren; ausrüsten; feilen; glattstreichen; glätten; herausputzen; polieren; schaben; scheuern; schleifen; schlichten; schmirgeln
opdirken aufdonnern; aufputzen; ausschmücken; feinmachen; herausputzen; zurechtmachen
opdoffen aufdonnern; aufputzen; ausschmücken; feinmachen; herausputzen; zurechtmachen aufdonnern
opschikken aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren
opsieren aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren sich ausschmucken
opsmukken aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren anmalen; aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; schminken; sich ausschmucken; verzieren; vollenden; zieren
optooien aufputzen; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; dekorieren; herausputzen; schmücken
optuigen aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren
optutten aufdonnern; aufputzen; ausschmücken; feinmachen; herausputzen; zurechtmachen anmalen; schminken
tooien aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren sich ausschmucken
uitdossen aufdonnern; aufputzen; ausschmücken; feinmachen; herausputzen; zurechtmachen
verfraaien aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren
verluchten aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren
zich mooi maken aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren sich ausschmucken
zich uitdossen aufputzen; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; dekorieren; herausputzen; schmücken
zich uitmonsteren aufputzen; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; dekorieren; herausputzen; schmücken

Synoniemen voor "herausputzen":


Wiktionary: herausputzen

herausputzen
verb
  1. iemand op opvallende wijze kleden