Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal klammern

Vertaal klammern van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. klammern:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor klammern (Duits) in het Nederlands

klammern:

klammern werkwoord (klammere, klammerst, klammert, klammerte, klammertet, geklammert)

  1. klammern (umklammern; zwängen)
    omklemmen; klemmen; knellen
    • omklemmen werkwoord (omklem, omklemt, omklemde, omklemden, omklemd)
    • klemmen werkwoord (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)
    • knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)
  2. klammern (festheften; heften; anheften)
    aanhechten; bevestigen; hechten
    • aanhechten werkwoord (hecht aan, hechtte aan, hechtten aan, aangehecht)
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • hechten werkwoord (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)
  3. klammern (festklammern)
    vastklinken; klinken
    • vastklinken werkwoord (klink vast, klinkt vast, klonk vast, klonken vast, vastgeklonken)
    • klinken werkwoord (klink, klinkt, klonk, klonken, geklonken)
  4. klammern (heften)
    hechten; vastnaaien
  5. klammern
    klampen
    • klampen werkwoord (klamp, klampt, klampte, klampten, geklampt)

Conjugations for klammern:

Präsens
  1. klammere
  2. klammerst
  3. klammert
  4. klammeren
  5. klammert
  6. klammeren
Imperfekt
  1. klammerte
  2. klammertest
  3. klammerte
  4. klammerten
  5. klammertet
  6. klammerten
Perfekt
  1. habe geklammert
  2. hast geklammert
  3. hat geklammert
  4. haben geklammert
  5. habt geklammert
  6. haben geklammert
1. Konjunktiv [1]
  1. klammere
  2. klammerest
  3. klammere
  4. klammeren
  5. klammeret
  6. klammeren
2. Konjunktiv
  1. klammerte
  2. klammertest
  3. klammerte
  4. klammerten
  5. klammertet
  6. klammerten
Futur 1
  1. werde klammern
  2. wirst klammern
  3. wird klammern
  4. werden klammern
  5. werdet klammern
  6. werden klammern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde klammern
  2. würdest klammern
  3. würde klammern
  4. würden klammern
  5. würdet klammern
  6. würden klammern
Diverses
  1. klammer!
  2. klammert!
  3. klammeren Sie!
  5. geklammert
  6. klammernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

klammern [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. klammern (Stich; nähen; Masche)
    de hechting; vasthechting

Vertaal Matrix voor klammern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhechten Anfügen; Anheften; Ankleben
hechting Masche; Stich; klammern; nähen Wundklammer; nähen einer Wunde
vasthechting Masche; Stich; klammern; nähen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhechten anheften; festheften; heften; klammern festheften; heften
bevestigen anheften; festheften; heften; klammern anbinden; anheften; anketten; anknöpfen; anlegen; befestigen; beglaubigen; beipflichten; bejahen; bekräftigen; besiegeln; bestätigen; dokumentieren; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; heften; knoten; verankern; verbinden; verknoten
hechten anheften; festheften; heften; klammern anheften; ankleben; aufkleben; festheften; festkleben; heften
klampen klammern
klemmen klammern; umklammern; zwängen
klinken festklammern; klammern Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; klingen; läuten; nageln; schlagen; tischlern
knellen klammern; umklammern; zwängen drücken; festhalten; festklammern; kneifen; knellen; quetschen; schnüren; spannen; zwicken
omklemmen klammern; umklammern; zwängen
vastklinken festklammern; klammern
vastnaaien heften; klammern

Synoniemen voor "klammern":


Wiktionary: klammern

Cross Translation:
FromToVia
• klammern → klampen ↔ cling — hold tightly
• klammern → tussen haakjes; zetten ↔ parenthesize — place in parentheses
• klammern → vasthaken ↔ agrafer — attacher avec une agrafe.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0366 seconde
Page rendered in 1.0 seconds