Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal kleinmachen

Vertaal kleinmachen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. kleinmachen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor kleinmachen (Duits) in het Nederlands

kleinmachen:

kleinmachen werkwoord (mache klein, machst klein, macht klein, machte klein, machtet klein, kleingemacht)

  1. kleinmachen (zerkleinern)
    kleinmaken
    • kleinmaken werkwoord (maak klein, maakt klein, maakte klein, maakten klein, klein gemaakt)
  2. kleinmachen (aufschneiden; schneiden)
    opensnijden
    • opensnijden werkwoord (snijd open, snijdt open, sneed open, sneden open, opengesneden)
  3. kleinmachen (angeben; schneiden; aufgeben; )
    opscheppen; snoeven; grootspreken; opsnijden
    • opscheppen werkwoord (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)
    • snoeven werkwoord (snoef, snoeft, snoefte, snoeften, gesnoefd)
    • grootspreken werkwoord (spreek groot, spreekt groot, sprak groot, spraken groot, grootgesproken)
    • opsnijden werkwoord (snijd op, snijdt op, sneed op, sneden op, opgesneden)

Conjugations for kleinmachen:

Präsens
  1. mache klein
  2. machst klein
  3. macht klein
  4. machen klein
  5. macht klein
  6. machen klein
Imperfekt
  1. machte klein
  2. machtest klein
  3. machte klein
  4. machten klein
  5. machtet klein
  6. machten klein
Perfekt
  1. habe kleingemacht
  2. hast kleingemacht
  3. hat kleingemacht
  4. haben kleingemacht
  5. habt kleingemacht
  6. haben kleingemacht
1. Konjunktiv [1]
  1. mache klein
  2. machest klein
  3. mache klein
  4. machen klein
  5. machet klein
  6. machen klein
2. Konjunktiv
  1. machte klein
  2. machtest klein
  3. machte klein
  4. machten klein
  5. machtet klein
  6. machten klein
Futur 1
  1. werde kleinmachen
  2. wirst kleinmachen
  3. wird kleinmachen
  4. werden kleinmachen
  5. werdet kleinmachen
  6. werden kleinmachen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kleinmachen
  2. würdest kleinmachen
  3. würde kleinmachen
  4. würden kleinmachen
  5. würdet kleinmachen
  6. würden kleinmachen
Diverses
  1. mache klein!
  2. macht klein!
  3. machen Sie klein!
  5. kleingemacht
  6. kleinmachend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kleinmachen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grootspreken angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln angeben; aufschneiden; großeRedeführen; prahlen; sich brüsten
kleinmaken kleinmachen; zerkleinern
opensnijden aufschneiden; kleinmachen; schneiden
opscheppen angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln Essen auf den Teller geben; angeben; auffüllen; aufschneiden; bedienen; großeRedeführen; prahlen; sich bedienen; sich brüsten
opsnijden angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
snoeven angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0380 seconde
Page rendered in 1.0 seconds