Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal leinern

Vertaal leinern van Duits naar Nederlands

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

leinern:
- etteren; zeiken; klieren; griepen

Duits

Uitgebreide vertaling voor leinern (Duits) in het Nederlands

leinern:

leinern werkwoord (leinere, leinerst, leinert, leinerte, leinertet, geleinert)

leinern (sichekligbenehmen; jammern; nörgeln; quaken; wehklagen; klagen; trödeln; eitern; klonen; zwicken; wimmern; winseln; vergraulen; faseln; flennen; greinen; wegekeln)
etteren; zeiken; klieren; griepen
- etteren werkwoord (etter, ettert, etterde, etterden, geëtterd)
- zeiken werkwoord (zeik, zeikt, zeek, zeken, gezeken)
- klieren werkwoord (klier, kliert, klierde, klierden, geklierd)
- griepen werkwoord

Conjugations for leinern:

Präsens

leinere
leinerst
leinert
leineren
leinert
leineren

Imperfekt

leinerte
leinertest
leinerte
leinerten
leinertet
leinerten

Perfekt

habe geleinert
hast geleinert
hat geleinert
haben geleinert
habt geleinert
haben geleinert

1. Konjunktiv [1]

leinere
leinerest
leinere
leineren
leineret
leineren

2. Konjunktiv

leinerte
leinertest
leinerte
leinerten
leinertet
leinerten

Futur 1

werde leinern
wirst leinern
wird leinern
werden leinern
werdet leinern
werden leinern

1. Konjunktiv [2]

würde leinern
würdest leinern
würde leinern
würden leinern
würdet leinern
würden leinern

Diverses

leiner!
leinert!
leineren Sie!
geleinert
leinernd

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor leinern:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
zeiken		Harnen
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
etteren	eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken	eitern; nerven
griepen	eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken
klieren	eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken
zeiken	eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken	zaudern; zweifeln; zügern