Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. nähren:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor nähren (Duits) in het Nederlands

nähren:

nähren werkwoord

  1. nähren (Nahrung geben; essen; ernähren; füttern; großziehen)
    voeden; voedsel geven

Vertaal Matrix voor nähren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voeden Nahrung geben; ernähren; essen; füttern; großziehen; nähren ernähren; füttern; speisen; verpflegen
voedsel geven Nahrung geben; ernähren; essen; füttern; großziehen; nähren

Synoniemen voor "nähren":


Wiktionary: nähren

nähren
verb
  1. van voedsel voorzien
  2. het te drinken geven van moedermelk

Cross Translation:
FromToVia
nähren voeden; voeren feed — to give food to eat
nähren voeden alimenternourrir ; pourvoir des aliments nécessaires.