Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. nageln:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor nageln (Duits) in het Nederlands

nageln:

nageln werkwoord (nagele, nagelst, nagelt, nagelte, nageltet, genagelt)

  1. nageln (hämmern; tischlern; einhämmern; )
    vastnagelen; spijkeren; klinken; timmeren; vastspijkeren; vastslaan
    • vastnagelen werkwoord (nagel vast, nagelt vast, nagelde vast, nagelden vast, vastgenageld)
    • spijkeren werkwoord (spijker, spijkert, spijkerde, spijkerden, gepsijkerd)
    • klinken werkwoord (klink, klinkt, klonk, klonken, geklonken)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • vastspijkeren werkwoord (spijker vast, spijkert vast, spijkerde vast, spijkerden vast, vastgespijkerd)
    • vastslaan werkwoord

Conjugations for nageln:

Präsens
  1. nagele
  2. nagelst
  3. nagelt
  4. nagelen
  5. nagelt
  6. nagelen
Imperfekt
  1. nagelte
  2. nageltest
  3. nagelte
  4. nagelten
  5. nageltet
  6. nagelten
Perfekt
  1. habe genagelt
  2. hast genagelt
  3. hat genagelt
  4. haben genagelt
  5. habt genagelt
  6. haben genagelt
1. Konjunktiv [1]
  1. nagele
  2. nagelest
  3. nagele
  4. nagelen
  5. nagelet
  6. nagelen
2. Konjunktiv
  1. nagelte
  2. nageltest
  3. nagelte
  4. nagelten
  5. nageltet
  6. nagelten
Futur 1
  1. werde nageln
  2. wirst nageln
  3. wird nageln
  4. werden nageln
  5. werdet nageln
  6. werden nageln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde nageln
  2. würdest nageln
  3. würde nageln
  4. würden nageln
  5. würdet nageln
  6. würden nageln
Diverses
  1. nagel!
  2. nagelt!
  3. nagelen Sie!
  4. genagelt
  5. nagelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor nageln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vastnagelen Annageln
vastspijkeren Annageln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klinken Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern festklammern; klammern; klingen; läuten
spijkeren Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern
timmeren Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen
vastnagelen Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern
vastslaan Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern
vastspijkeren Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern

Synoniemen voor "nageln":


Wiktionary: nageln

nageln
verb
  1. met spijkers bevestigen

Cross Translation:
FromToVia
nageln neuken; naaien fuck — to have sexual intercourse-obscene or vulgar
nageln nagelen; inkloppen nail — employ a nail as a fastener
nageln nagelen; spijkeren clouer — Fixer avec des clous
nageln neuken enculer — Posséder charnellement

Verwante vertalingen van nageln