Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal streiten

Vertaal streiten van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. streiten:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor streiten (Duits) in het Nederlands

streiten:

streiten werkwoord (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)

  1. streiten (schlagen; bekämpfen; sich duellieren; )
    vechten; bakkeleien; knokken; duelleren; kampen; matten
    • vechten werkwoord (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • bakkeleien werkwoord (bakkelei, bakkeleit, bakkeleide, bakkeleiden, gebakkeleid)
    • knokken werkwoord (knok, knokt, knokte, knokten, geknokt)
    • duelleren werkwoord (duelleer, duelleert, duelleerde, duelleerden, geduelleerd)
    • kampen werkwoord (kamp, kampt, kampte, kampten, gekampt)
    • matten werkwoord (mat, matte, matten, gemat)
  2. streiten (sich prügeln; kämpfen)
    strijden; matten; vechten; knokken
    • strijden werkwoord (strijd, strijdt, streed, streden, gestreden)
    • matten werkwoord (mat, matte, matten, gemat)
    • vechten werkwoord (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • knokken werkwoord (knok, knokt, knokte, knokten, geknokt)
  3. streiten (sichstreiten; schimpfen; zanken; )
    ruziën; ruzie maken; twisten; krakelen; kiften; kijven
    • ruziën werkwoord (ruzie, ruziet, ruziede, ruzieden, geruzied)
    • ruzie maken werkwoord (maak ruzie, maakt ruzie, maakte ruzie, maakten ruzie, ruzie gemaakt)
    • twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
    • krakelen werkwoord
    • kiften werkwoord (kift, kiftte, kiftten, gekift)
    • kijven werkwoord (kijf, kijft, keef, keven, gekeven)
  4. streiten (kämpfen; fechten)
    vechten; strijden; kampen; strijd voeren
    • vechten werkwoord (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • strijden werkwoord (strijd, strijdt, streed, streden, gestreden)
    • kampen werkwoord (kamp, kampt, kampte, kampten, gekampt)
    • strijd voeren werkwoord
  5. streiten
    ruzie hebben
    • ruzie hebben werkwoord (heb ruzie, hebt ruzie, heeft ruzie, had ruzie, hadden ruzie, ruzie gehad)
  6. streiten
    in de clinch liggen
    • in de clinch liggen werkwoord (lig in de clinch, ligt in de clinch, lag in de clinch, lagen in de clinch, in de clinch gelegen)
  7. streiten (debattieren; sichzanken; argumentieren)
    twisten; disputeren; argumenteren; redetwisten
    • twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
    • disputeren werkwoord (disputeer, disputeert, disputeerde, disputeerden, gedisputeerd)
    • argumenteren werkwoord (argumenteer, argumenteert, argumenteerde, argumenteerden, geargumenteerd)
    • redetwisten werkwoord (redetwist, redetwistte, redetwistten, geredetwist)
  8. streiten (zanken)
    kibbelen
    • kibbelen werkwoord (kibbel, kibbelt, kibbelde, kibbelden, gekibbeld)
  9. streiten (zanken)
    harrewarren
  10. streiten (bekämpfen; bestreiten; kämpfen; schlagen; fechten)
    bestrijden; bevechten; bekampen
    • bestrijden werkwoord (bestrijd, bestrijdt, bestreed, bestreden, bestreden)
    • bevechten werkwoord (bevecht, bevocht, bevochten, bevochten)
    • bekampen werkwoord (bekamp, bekampt, bekampte, bekampten, bekampt)

Conjugations for streiten:

Präsens
  1. streite
  2. streitest
  3. streitet
  4. streiten
  5. streitet
  6. streiten
Imperfekt
  1. stritt
  2. strittest
  3. stritt
  4. stritten
  5. strittet
  6. stritten
Perfekt
  1. habe gestritten
  2. hast gestritten
  3. hat gestritten
  4. haben gestritten
  5. habt gestritten
  6. haben gestritten
1. Konjunktiv [1]
  1. streite
  2. streitest
  3. streite
  4. streiten
  5. streitet
  6. streiten
2. Konjunktiv
  1. stritte
  2. strittest
  3. stritte
  4. stritten
  5. strittet
  6. stritten
Futur 1
  1. werde streiten
  2. wirst streiten
  3. wird streiten
  4. werden streiten
  5. werdet streiten
  6. werden streiten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde streiten
  2. würdest streiten
  3. würde streiten
  4. würden streiten
  5. würdet streiten
  6. würden streiten
Diverses
  1. streite
  2. streitet!
  3. streiten Sie!
  5. gestritten
  6. streitend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor streiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestrijden Abstreiten; Anfechten; Angreifen
ruzie maken Streiten
strijden Balgerei; Handgemenge; Keilerei; Kämpfen; Schlägerei; Streiten
vechten Kämpfen; Streiten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
argumenteren argumentieren; debattieren; sichzanken; streiten argumentieren; auseinandersetzen; ausführlich erörtern; begründen; bereden; besprechen; darlegen
bakkeleien balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten sich sanken; sich streiten
bekampen bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; streiten
bestrijden bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; streiten anfechten; angreifen
bevechten bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; streiten
disputeren argumentieren; debattieren; sichzanken; streiten
duelleren balgen; bekämpfen; bestreiten; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten
harrewarren streiten; zanken
in de clinch liggen streiten
kampen balgen; bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich raufen; streiten
kibbelen streiten; zanken zanken
kiften keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken zanken
kijven keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken
knokken balgen; bekämpfen; bestreiten; kämpfen; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich prügeln; sich raufen; streiten
krakelen keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken
matten balgen; bekämpfen; bestreiten; kämpfen; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich prügeln; sich raufen; streiten
redetwisten argumentieren; debattieren; sichzanken; streiten
ruzie hebben streiten
ruzie maken keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken
ruziën keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken
strijd voeren fechten; kämpfen; streiten
strijden fechten; kämpfen; sich prügeln; streiten
twisten argumentieren; debattieren; keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken sich sanken; sich streiten; wiederholt krümmen
vechten balgen; bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; sich duellieren; sich keilen; sich prügeln; sich raufen; streiten

Synoniemen voor "streiten":

  • ein Hühnchen rupfen; ausfechten; das Kriegsbeil ausgraben; fetzen; hadern; kabbeln; mit jemanden ins Gericht gehen; zanken; zoffen
  • balgen

Wiktionary: streiten

streiten
verb
  1. (sich mit jemandem über etwas streiten) wütend eine Auseinandersetzung haben
  2. (sich mit jemandem um etwas streiten) einen aggressiven Kampf führen, um etwas zu erlangen
streiten
verb
  1. ondanks weerstand een doel proberen te bereiken
Cross Translation:
FromToVia
• streiten → wedijveren ↔ compete — to contend
• streiten → strijden; vechten ↔ fight — to contend in physical conflict
• streiten → kampen; strijden; strijd voeren; vechten ↔ batailler — livrer de petits combats.
• streiten → kampen; strijden; strijd voeren; vechten ↔ combattre — attaquer son ennemi, ou en soutenir l’attaque.
• streiten → aanvechten; bestrijden; betwisten; tegenspreken ↔ contester — Mettre en discussion ce que quelqu’un revendique.

Verwante vertalingen van streiten







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0341 seconde
Page rendered in 1.0 seconds