Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. trampen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor trampen (Duits) in het Nederlands

trampen:

trampen werkwoord (trampe, trampst, trampt, trampte, tramptet, getrampt)

  1. trampen (per Anhalter reisen; per Autostop fahren)
    liften; liftend reizen
    • liften werkwoord (lift, liftte, liftten, gelift)
    • liftend reizen werkwoord (reis liftend, reist liftend, reisde liftend, reisden liftend, liftend gereisd)
  2. trampen (umherschweifen; wandern; streifen; )
    zwerven; omzwerven
    • zwerven werkwoord (zwerf, zwerft, zwierf, zwierven, gezworven)
    • omzwerven werkwoord (omzwerf, omzwerft, omzworf, omzworven, omgezworven)

Conjugations for trampen:

Präsens
  1. trampe
  2. trampst
  3. trampt
  4. trampen
  5. trampt
  6. trampen
Imperfekt
  1. trampte
  2. tramptest
  3. trampte
  4. trampten
  5. tramptet
  6. trampten
Perfekt
  1. habe getrampt
  2. hast getrampt
  3. hat getrampt
  4. haben getrampt
  5. habt getrampt
  6. haben getrampt
1. Konjunktiv [1]
  1. trampe
  2. trampest
  3. trampe
  4. trampen
  5. trampet
  6. trampen
2. Konjunktiv
  1. trampte
  2. tramptest
  3. trampte
  4. trampten
  5. tramptet
  6. trampten
Futur 1
  1. werde trampen
  2. wirst trampen
  3. wird trampen
  4. werden trampen
  5. werdet trampen
  6. werden trampen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde trampen
  2. würdest trampen
  3. würde trampen
  4. würden trampen
  5. würdet trampen
  6. würden trampen
Diverses
  1. tramp!
  2. trampt!
  3. trampen Sie!
  4. getrampt
  5. trampend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor trampen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
liften per Anhalter reisen; per Autostop fahren; trampen
liftend reizen per Anhalter reisen; per Autostop fahren; trampen
omzwerven herumirren; herumreisen; herumschlendern; herumspazieren; herumwandeln; irren; schwalken; schweifen; sichherumtreiben; streichen; streifen; streunen; trampen; umherschweifen; wandern
zwerven herumirren; herumreisen; herumschlendern; herumspazieren; herumwandeln; irren; schwalken; schweifen; sichherumtreiben; streichen; streifen; streunen; trampen; umherschweifen; wandern herumreisen; herumstreifen; herumstreunen; reisen; streunen; umherreisen; umherschweifen

Synoniemen voor "trampen":

  • den Daumen heraushalten; mitfahren; per Anhalter fahren; auf den Weg machen; auf die Beine machen; auf die Socken machen; aufbrechen; losgehen; lossocken

Wiktionary: trampen

trampen
verb
  1. per Anhalter fahren

Cross Translation:
FromToVia
trampen liften; [[autostop doen]] hitchhike — to try to get a ride in a passing vehicle while standing at the side of a road
trampen liften; autostop doen faire de l’autostoparrêter une voiture dans le but de se faire transporter gratuitement.