Unschlüssig sein in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Duits

Uitgebreide vertaling voor unschlüssig sein (Duits) in het Nederlands

unschlüssig sein (zögern; zweifeln; verzögern; schwanken; aufschieben; grübeln; wanken; zaudern; hinausschieben; unschlüssig warten)
aarzelen; talmen; weifelen; dubben
- aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
- talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
- weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
- dubben werkwoord (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)
unschlüssig sein (unentschlossen sein)
besluiteloos zijn
- besluiteloos zijn werkwoord (ben besluitloos, bent besluitloos, is besluitloos, was besluitloos, waren besluitloos, besluitloos geweest)

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aarzelen	aufschieben; grübeln; hinausschieben; schwanken; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern	grübeln; schwanken; unschlüssig warten; zaudern; zweifeln; zögern; zügern
besluiteloos zijn	unentschlossen sein; unschlüssig sein
dubben	aufschieben; grübeln; hinausschieben; schwanken; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern	synchronisieren
talmen	aufschieben; grübeln; hinausschieben; schwanken; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern	faulenzen; trödeln; verzögern; zaudern; zweifeln; zögern; zügern
weifelen	aufschieben; grübeln; hinausschieben; schwanken; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern	grübeln; schwanken; unschlüssig warten; zweifeln; zögern