Duits

Uitgebreide vertaling voor vermeiden (Duits) in het Nederlands

vermeiden:

vermeiden werkwoord (vermeide, vermieden)

  1. vermeiden (zuvorkommen; vorkommen; verhüten; überholen)
    voorkomen; ondervangen; een bezwaar ondervangen
  2. vermeiden (entgehen; entlaufen; entweichen)
    vermijden; ontduiken; ontlopen; ontwijken
    • vermijden werkwoord (vermijd, vermijdt, vermeed, vermeden, vermeden)
    • ontduiken werkwoord (ontduik, ontduikt, ontdook, ontdoken, ontdoken)
    • ontlopen werkwoord (ontloop, ontloopt, ontliep, ontliepen, ontlopen)
    • ontwijken werkwoord (ontwijk, ontwijkt, ontweek, ontweken, ontweken)
  3. vermeiden (aus dem Weg gehen; ausweichen)
    vermijden; mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan
    • vermijden werkwoord (vermijd, vermijdt, vermeed, vermeden, vermeden)
    • mijden werkwoord (mijd, mijdt, meed, meden, gemeden)
    • ontlopen werkwoord (ontloop, ontloopt, ontliep, ontliepen, ontlopen)
    • ontwijken werkwoord (ontwijk, ontwijkt, ontweek, ontweken, ontweken)
    • uit de weg gaan werkwoord (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)

Conjugations for vermeiden:

Präsens
  1. vermeide
  2. vermeiden
  3. vermeidt
  4. vermeiden
Perfekt
  1. habe vermieden
  2. hast vermieden
  3. hat vermieden
  4. haben vermieden
  5. habt vermieden
  6. haben vermieden
1. Konjunktiv [1]
  1. vermeide
  2. vermeidest
  3. vermeide
  4. vermeiden
  5. vermeidet
  6. vermeiden
2. Konjunktiv
  1. vermiede
  2. vermiedest
  3. vermiede
  4. vermieden
  5. vermiedet
  6. vermieden
Futur 1
  1. werde vermeiden
  2. wirst vermeiden
  3. wird vermeiden
  4. werden vermeiden
  5. werdet vermeiden
  6. werden vermeiden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vermeiden
  2. würdest vermeiden
  3. würde vermeiden
  4. würden vermeiden
  5. würdet vermeiden
  6. würden vermeiden
Diverses
  1. vermeid!
  2. vermeidt!
  3. vermeiden Sie!
  4. vermieden
  5. vermeidend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vermeiden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mijden Ausweichen; Meiden; Vermeiden; Vermeidung
ontlopen Ausweichen; Meiden; Vermeiden; Vermeidung
ontwijken Ausweichen; Meiden; Vermeiden; Vermeidung
vermijden Meiden; Vermeiden
voorkomen Ansicht; Aussehen; Deckmantel; Erscheinung; Erscheinungsform; Gestalt; Statur; Äußere
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
een bezwaar ondervangen verhüten; vermeiden; vorkommen; zuvorkommen; überholen
mijden aus dem Weg gehen; ausweichen; vermeiden
ondervangen verhüten; vermeiden; vorkommen; zuvorkommen; überholen abfangen; annullieren; aufheben; aufschnappen; unterschlagen; wider'rufen; widerrufen; zuvorkommen
ontduiken entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden
ontlopen aus dem Weg gehen; ausweichen; entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden
ontwijken aus dem Weg gehen; ausweichen; entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden
uit de weg gaan aus dem Weg gehen; ausweichen; vermeiden auswandern; ausweichen; emigrieren; fliehen
vermijden aus dem Weg gehen; ausweichen; entgehen; entlaufen; entweichen; vermeiden
voorkomen verhüten; vermeiden; vorkommen; zuvorkommen; überholen passieren
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
voorkomen aufhalten; behindern; blockieren; entgegenarbeiten; hemmen; hindern; stören

Synoniemen voor "vermeiden":


Wiktionary: vermeiden

vermeiden
verb
  1. trachten te ontwijken
  2. ervoor zorgen dat iets niet gebeurt

Cross Translation:
FromToVia
vermeiden vermijden avoid — to keep away from
vermeiden decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren; mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden parer — Traductions à trier suivant le sens
vermeiden mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden éviter — Échapper à