Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. vortun:


Duits

Uitgebreide vertaling voor vortun (Duits) in het Nederlands

vortun:

vortun werkwoord (tue vor, tust vor, tut vor, tat vor, tatet vor, vorgetan)

  1. vortun (vorbinden; eintreten; vornehmen; )
    voordoen; voorbinden
    • voordoen werkwoord (doe voor, doet voor, deed voor, deden voor, voorgedaan)
    • voorbinden werkwoord (bind voor, bindt voor, bond voor, bonden voor, voorgebonden)
  2. vortun (erdichten; simulieren; vortäuschen; )
    simuleren; fingeren; veinzen; voorwenden
    • simuleren werkwoord (simuleer, simuleert, simuleerde, simuleerden, gesimuleerd)
    • fingeren werkwoord (fingeer, fingeert, fingeerde, fingeerden, gefingeerd)
    • veinzen werkwoord (veins, veinst, veinsde, veinsden, geveinsd)
    • voorwenden werkwoord (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)

Conjugations for vortun:

Präsens
  1. tue vor
  2. tust vor
  3. tut vor
  4. tuen vor
  5. tut vor
  6. tuen vor
Imperfekt
  1. tat vor
  2. tatst vor
  3. tat vor
  4. taten vor
  5. tatet vor
  6. taten vor
Perfekt
  1. habe vorgetan
  2. hast vorgetan
  3. hat vorgetan
  4. haben vorgetan
  5. habt vorgetan
  6. haben vorgetan
1. Konjunktiv [1]
  1. tue vor
  2. tuest vor
  3. tue vor
  4. tuen vor
  5. tuet vor
  6. tuen vor
2. Konjunktiv
  1. täte vor
  2. tätest vor
  3. täte vor
  4. täten vor
  5. tätet vor
  6. täten vor
Futur 1
  1. werde vortun
  2. wirst vortun
  3. wird vortun
  4. werden vortun
  5. werdet vortun
  6. werden vortun
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vortun
  2. würdest vortun
  3. würde vortun
  4. würden vortun
  5. würdet vortun
  6. würden vortun
Diverses
  1. tu vor!
  2. tut vor!
  3. tuen Sie vor!
  4. vorgetan
  5. vortuend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vortun:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voordoen Vormachen; Zeigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fingeren erdichten; erfinden; heucheln; sichverstellen; simulieren; spielen; vorgeben; vormachen; vortun; vortäuschen
simuleren erdichten; erfinden; heucheln; sichverstellen; simulieren; spielen; vorgeben; vormachen; vortun; vortäuschen
veinzen erdichten; erfinden; heucheln; sichverstellen; simulieren; spielen; vorgeben; vormachen; vortun; vortäuschen
voorbinden eintreten; geben; heucheln; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun
voordoen eintreten; geben; heucheln; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun ans licht kommen; eintreten; erscheinen; geschehen; heraufkommen; passieren; sich ereignen
voorwenden erdichten; erfinden; heucheln; sichverstellen; simulieren; spielen; vorgeben; vormachen; vortun; vortäuschen ausdenken; ausklügeln; austüfteln; erdichten; erfinden; ersinnen; phantasieren; planen; sich ausdenken