Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Fracht:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fracht (Duits) in het Zweeds

Fracht:

Fracht [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Fracht (Frachtgut; Beladung; Ladung; Befrachtung)
    frakt
    • frakt [-en] zelfstandig naamwoord
  2. die Fracht (Beladung; Befrachtung; Frachtgut; Ladung; Last)
    frakt; belastning
  3. die Fracht (Frachtgut; Ladung; Gut)
    frakt; gods; last; fraktgods
    • frakt [-en] zelfstandig naamwoord
    • gods [-ett] zelfstandig naamwoord
    • last [-en] zelfstandig naamwoord
    • fraktgods [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. die Fracht

Vertaal Matrix voor Fracht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belastning Befrachtung; Beladung; Fracht; Frachtgut; Ladung; Last
frakt Befrachtung; Beladung; Fracht; Frachtgut; Gut; Ladung; Last Beladung; Frachtgut; Ladung; Schiffsfracht; Schiffsladung
fraktgods Fracht; Frachtgut; Gut; Ladung
gods Fracht; Frachtgut; Gut; Ladung Artikel; Beladung; Frachtgut; Güter; Handelsware; Kaufware; Ladung; Rittergut; Ware; Zeug
last Fracht; Frachtgut; Gut; Ladung Beladung; Bürde; Einladen; Einschiffung; Frachtgut; Gewicht; Klemmblock; Krankheit; Kreuz; Ladung; Ladungen; Last; Leiden; Schraubstock; Schwere; Transporte; Verladung; Verschiffung; Übel
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
fraktsats Fracht

Synoniemen voor "Fracht":


Wiktionary: Fracht

Fracht
noun
  1. die beförderten Waren selbst
  2. Kosten für die Beförderung von Waren

Cross Translation:
FromToVia
Fracht fraktgods freight — goods

Verwante vertalingen van Fracht