Paß in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Paß:
- pass; bankkort; kontantuttagskort; bergstig; fribiljett; passersedel; identifikationskort
Wiktionary:
- Paß → nyckelkort, pass

Duits

Uitgebreide vertaling voor Paß (Duits) in het Zweeds

der Paß (Reisepaß; Ausweis; Ausweiskarte)
pass
- pass [-ett] zelfstandig naamwoord
der Paß (Bankpaß)
bankkort; kontantuttagskort
- bankkort [-ett] zelfstandig naamwoord
- kontantuttagskort zelfstandig naamwoord
der Paß (Gebirgspaß; Bergpaß)
bergstig
- bergstig zelfstandig naamwoord
der Paß (Ausweis)
pass; fribiljett; passersedel; identifikationskort
- pass [-ett] zelfstandig naamwoord
- fribiljett [-en] zelfstandig naamwoord
- passersedel zelfstandig naamwoord
- identifikationskort zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bankkort	Bankpaß; Paß	Bankpässe; überweisung
bergstig	Bergpaß; Gebirgspaß; Paß
fribiljett	Ausweis; Paß
identifikationskort	Ausweis; Paß
kontantuttagskort	Bankpaß; Paß
pass	Ausweis; Ausweiskarte; Paß; Reisedokument; Reisepaß	Ausweise; Eintrittskarte; Karte; Karten; Platzkarte; Reisepass; Reisepaß
passersedel	Ausweis; Paß

Cross Translation:

From	To	Via
• Paß	→ nyckelkort	↔ keycard — plastic card
• Paß	→ pass	↔ passeport — administration\|fr pièce d’identité délivrer par l’État, permettre aux nationaux d’un pays soit de circuler librement à l'intérieur, soit de voyager dans un autre pays.