Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. elasticity:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor elasticity (Engels) in het Duits

elasticity:

elasticity [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the elasticity (springyness)
    die Elastizität
  2. the elasticity (matrix; grid)
    die Dehnung; die Elastizität; die Dehnbarkeit
  3. the elasticity
    die Spannkraft; die Dehnung; die Elastizität

Vertaal Matrix voor elasticity:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Dehnbarkeit elasticity; grid; matrix
Dehnung elasticity; grid; matrix stretching out
Elastizität elasticity; grid; matrix; springyness
Spannkraft elasticity activity; drive; energy; function; functionality; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness
- snap
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- dilatability; ductility; elongation; flexibility; resilience; spring; springiness; tensility; tension

Verwante woorden van "elasticity":

  • elasticities

Synoniemen voor "elasticity":

  • snap; physical property

Antoniemen van "elasticity":

  • inelasticity

Verwante definities voor "elasticity":

  1. the tendency of a body to return to its original shape after it has been stretched or compressed1

Wiktionary: elasticity

elasticity
noun
  1. quality of being elastic
  2. physics: property by which a material can regain its original dimensions
elasticity
noun
  1. Physik: Eigenschaft eines Körpers oder Materials nach einer Verformung durch äußere Kräfte, keine bleibende Änderung in der Form zu erfahren; Fähigkeit eines Materials in seine ursprüngliche Form zurückzukehren, nachdem die Kraft, die die Verformung verursacht hat, entfernt wurde

Cross Translation:
FromToVia
elasticity Elastizität elasticiteit — materiaalkunde|nld De bekwaamheid van een materiaal om terug te keren naar de originele staat na vervorming
elasticity Elastizität élasticitépropriété qu’ont tous les corps solides d’accepter une déformation temporaire et de reprendre leur forme dès que les causes de cette déformation cesser d’agir.