Engels

Uitgebreide vertaling voor bangs (Engels) in het Nederlands

bangs vorm van bang:

bang [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the bang (fringe)
    de haardracht; de pony
    • haardracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pony [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the bang (slap; blow)
    de klap; harde slag
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • harde slag [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. the bang (detonation; explosion; pop; boom; crack)
    de explosie; bam; de ontploffing; de knal; de plof
    • explosie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bam [znw.] zelfstandig naamwoord
    • ontploffing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plof [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. the bang (crash; boom; smack; )
    de dreun; de klap; de knal; de smak; de kwak
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. the bang (sudden explosion; discharge; explosion; blast; boom)
    de ontlading; plotselinge uitbarsting

to bang werkwoord (bangs, banged, banging)

  1. to bang (hammer; thump)
    slaan; bonken; rammen; hameren
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • bonken werkwoord (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
    • hameren werkwoord (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)
  2. to bang (crack; pop; boom)
    knallen
    • knallen werkwoord (knal, knalt, knalde, knalden, geknald)
  3. to bang (beat; hit; strike; )
    slaan; een klap geven
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • een klap geven werkwoord (geef een klap, geeft een klap, gaf een klap, gaven een klap, een klap gegeven)
  4. to bang (smack; slap; hammer; hit)
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen werkwoord (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan werkwoord
  5. to bang (hammer; ground; drum; spike)
    hameren; kloppen met een hamer

Conjugations for bang:

present
  1. bang
  2. bang
  3. bangs
  4. bang
  5. bang
  6. bang
simple past
  1. banged
  2. banged
  3. banged
  4. banged
  5. banged
  6. banged
present perfect
  1. have banged
  2. have banged
  3. has banged
  4. have banged
  5. have banged
  6. have banged
past continuous
  1. was banging
  2. were banging
  3. was banging
  4. were banging
  5. were banging
  6. were banging
future
  1. shall bang
  2. will bang
  3. will bang
  4. shall bang
  5. will bang
  6. will bang
continuous present
  1. am banging
  2. are banging
  3. is banging
  4. are banging
  5. are banging
  6. are banging
subjunctive
  1. be banged
  2. be banged
  3. be banged
  4. be banged
  5. be banged
  6. be banged
diverse
  1. bang!
  2. let's bang!
  3. banged
  4. banging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

bang bijwoord

  1. bang
    boem
    • boem bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor bang:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bam bang; boom; crack; detonation; explosion; pop
dreun bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump blow; punch; slap; smack
explosie bang; boom; crack; detonation; explosion; pop explosion
haardracht bang; fringe
harde slag bang; blow; slap
klap bang; blast; blow; boom; bump; crash; slap; smack; thud; thump babble; backbiting; blah; blow; bunkum; clanging; claptrap; clout; defamation; gossip; jab; jaw; knock; mudslinging; nudge; prattle; punch; scandal; scandal-mongering; slander; slap; slipslop; smack; talk; talkee-talkee; talking; talks; tittle-tattle; tolling; vilification; wallop; whopper; wishwash
knal bang; blast; boom; bump; crack; crash; detonation; explosion; pop; smack; thud; thump blow; slap; smack
knallen cracks
kwak bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump blob; clot; dab; slush
ontlading bang; blast; boom; discharge; explosion; sudden explosion discharge; electric discharge; unloading
ontploffing bang; boom; crack; detonation; explosion; pop
plof bang; boom; crack; detonation; explosion; pop
plotselinge uitbarsting bang; blast; boom; discharge; explosion; sudden explosion
pony bang; fringe
smak bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump
- bam; bash; belt; blast; boot; charge; clap; eruption; flush; fringe; hit; kick; knock; rush; smash; smasher; strike; thrill
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bonken bang; hammer; thump
een klap geven bang; batter; beat; hammer; hit; smack; smash; strike
hameren bang; drum; ground; hammer; spike; thump harp; keep repeating
hard slaan bang; hammer; hit; slap; smack
hengsten bang; hammer; hit; slap; smack plod at; punch; push; thump
kloppen met een hamer bang; drum; ground; hammer; spike
knallen bang; boom; crack; pop
meppen bang; hammer; hit; slap; smack
rammen bang; hammer; thump pound; punch; push; thump
slaan bang; batter; beat; hammer; hit; slap; smack; smash; strike; thump
timmeren bang; hammer; hit; slap; smack drive in nails; hammer; nail; nail down; spike
- slam; spang
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bolt; slap; slapdash; smack
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boem bang

Verwante woorden van "bang":


Synoniemen voor "bang":


Verwante definities voor "bang":

  1. directly1
    • he ran bang into the pole1
  2. a conspicuous success1
    • the party went with a bang1
  3. a border of hair that is cut short and hangs across the forehead1
  4. a sudden very loud noise1
  5. a vigorous blow1
    • he got a bang on the head1
  6. the swift release of a store of affective force1
    • they got a great bang out of it1
  7. leap, jerk, bang1
  8. strike violently1
  9. close violently1
  10. move noisily1
    • The window banged shut1
    • The old man banged around the house1
  11. to produce a sharp often metallic explosive or percussive sound1
    • One of them banged the sash of the window nearest my bed1

Wiktionary: bang

bang
noun
  1. The symbol !
  2. An explosion
  3. A strike upon an object causing such a noise
  4. A sudden percussive noise
bang
noun
  1. plotselinge, luidruchtige slag
verb
  1. een hard geluid of knal geven

Cross Translation:
FromToVia
bang knal Knall — sehr kurzes, lautes Geräusch, wie von einer Detonation erzeugen
bang afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan battrefrapper de coups répétés.


Wiktionary: bangs

bangs
en-plural noun
  1. hair that hangs down over the forehead