Engels

Uitgebreide vertaling voor combine (Engels) in het Nederlands

combine:

to combine werkwoord (combines, combined, combining)

  1. to combine (join; unite)
    combineren; een combinatie maken
    • combineren werkwoord (combineer, combineert, combineerde, combineerden, gecombineerd)
    • een combinatie maken werkwoord (maak een combinatie, maakt een combinatie, maakte een combinatie, maakten een combinatie, een combinatie gemaakt)
  2. to combine (join; connect; attach)
    verbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • samenvoegen werkwoord (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)
    • koppelen werkwoord (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
    • aaneenschakelen werkwoord (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
  3. to combine (join together; merge; unite; )
    samenvoegen; combineren; bijeen voegen
    • samenvoegen werkwoord (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)
    • combineren werkwoord (combineer, combineert, combineerde, combineerden, gecombineerd)
    • bijeen voegen werkwoord
  4. to combine (couple; connect; link; unite)
    verbinden; koppelen; samenkoppelen
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • koppelen werkwoord (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
    • samenkoppelen werkwoord (koppel samen, koppelt samen, koppelde samen, koppelden samen, samengekoppeld)
  5. to combine (put together; add; mix; bind)
    samenschikken
    • samenschikken werkwoord (schik samen, schikt samen, schikte samen, schikten samen, samengeschikt)
  6. to combine
    – To group together multiple windows of the same application under a single button on the taskbar’s taskband. 1
    groeperen
    • groeperen werkwoord (groepeer, groepeert, groepeerde, groepeerden, gegroepeerd)

Conjugations for combine:

present
  1. combine
  2. combine
  3. combines
  4. combine
  5. combine
  6. combine
simple past
  1. combined
  2. combined
  3. combined
  4. combined
  5. combined
  6. combined
present perfect
  1. have combined
  2. have combined
  3. has combined
  4. have combined
  5. have combined
  6. have combined
past continuous
  1. was combining
  2. were combining
  3. was combining
  4. were combining
  5. were combining
  6. were combining
future
  1. shall combine
  2. will combine
  3. will combine
  4. shall combine
  5. will combine
  6. will combine
continuous present
  1. am combining
  2. are combining
  3. is combining
  4. are combining
  5. are combining
  6. are combining
subjunctive
  1. be combined
  2. be combined
  3. be combined
  4. be combined
  5. be combined
  6. be combined
diverse
  1. combine!
  2. let's combine!
  3. combined
  4. combining
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

combine [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the combine (harvester)
    de oogstmachine; de maaidorser

Vertaal Matrix voor combine:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aaneenschakelen chaining
bijeen voegen joining together; uniting
koppelen attaching; coupling; docking; linking; making a match; pandering; procuring
maaidorser combine; harvester
oogstmachine combine; harvester harvester
verbinden joining; linking
- cartel; combining; corporate trust; trust
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aaneenschakelen attach; combine; connect; join link up
bijeen voegen bridge; combine; connect; join together; link; merge; unite
combineren bridge; combine; connect; join; join together; link; merge; unite
een combinatie maken combine; join; unite
groeperen combine classify; group
koppelen attach; combine; connect; couple; join; link; unite associate; attach; connect; couple; dock; link; linking; make a match; mount; pair; pander; plumb
samenkoppelen combine; connect; couple; link; unite
samenschikken add; bind; combine; mix; put together
samenvoegen attach; bridge; combine; connect; join; join together; link; merge; unite coalesce; join
verbinden attach; combine; connect; couple; join; link; unite attach; bind; bind together; bridge; connect; couple; fasten; interlink; knot; link; make a match; pander; secure; tie; tie together; tie up
- aggregate; compound; unite
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
koppelen device pairing; linking; pairing
samenvoegen merge

Verwante woorden van "combine":

  • recombine, combining, combined, combines

Synoniemen voor "combine":


Verwante definities voor "combine":

  1. harvester that heads and threshes and cleans grain while moving across the field2
  2. an occurrence that results in things being united2
  3. a consortium of independent organizations formed to limit competition by controlling the production and distribution of a product or service2
  4. put or add together2
    • combine resources2
  5. gather in a mass, sum, or whole2
  6. combine so as to form a whole; mix2
  7. add together from different sources2
    • combine resources2
  8. join for a common purpose or in a common action2
    • These forces combined with others2
  9. have or possess in combination2
  10. To join two or more paths in various ways depending on the combine option chosen.1
  11. To group together multiple windows of the same application under a single button on the taskbar’s taskband.1

Wiktionary: combine

combine
verb
  1. have two or more things or properties that function together
  2. bring two or more things or activities together
combine
verb
  1. door elkaar doen

Cross Translation:
FromToVia
combine verenigen; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; koppelen accouplerjoindre deux choses ensemble.
combine afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen assemblermettre ensemble.
combine combineren combiner — assembler deux choses
combine aaneenschakelen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; verenigen; afstellen; passend maken; verstellen; instellen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.
combine maaidorser moissonneuse-batteusemachine agricole destinée à la récolte au champ des grains (blé, orge, escourgeon, maïs…) ou des graines (pois sec, colza, tournesol…), qui remplit les deux fonctions de moissonner, puis de battre la récolte, et de séparer les grains et graine