Engels

Uitgebreide vertaling voor hammer (Engels) in het Nederlands

hammer:

hammer [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the hammer (mallet)
    de hamer; slaghamer
    • hamer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • slaghamer [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. the hammer (hammer throwing; throwing the hammer)
    kogelslingeren; hamerwerpen

to hammer werkwoord (hammers, hammered, hammering)

  1. to hammer (bang; thump)
    slaan; bonken; rammen; hameren
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • bonken werkwoord (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
    • hameren werkwoord (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)
  2. to hammer (smack; slap; hit; bang)
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen werkwoord (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan werkwoord
  3. to hammer (nail; spike; nail down; drive in nails)
    – create by hammering 1
    vastnagelen; spijkeren; klinken; timmeren; vastspijkeren; vastslaan
    • vastnagelen werkwoord (nagel vast, nagelt vast, nagelde vast, nagelden vast, vastgenageld)
    • spijkeren werkwoord (spijker, spijkert, spijkerde, spijkerden, gepsijkerd)
    • klinken werkwoord (klink, klinkt, klonk, klonken, geklonken)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • vastspijkeren werkwoord (spijker vast, spijkert vast, spijkerde vast, spijkerden vast, vastgespijkerd)
    • vastslaan werkwoord
  4. to hammer (beat; hit; strike; )
    slaan; een klap geven
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • een klap geven werkwoord (geef een klap, geeft een klap, gaf een klap, gaven een klap, een klap gegeven)
  5. to hammer (ground; bang; drum; spike)
    hameren; kloppen met een hamer

Conjugations for hammer:

present
  1. hammer
  2. hammer
  3. hammers
  4. hammer
  5. hammer
  6. hammer
simple past
  1. hammered
  2. hammered
  3. hammered
  4. hammered
  5. hammered
  6. hammered
present perfect
  1. have hammered
  2. have hammered
  3. has hammered
  4. have hammered
  5. have hammered
  6. have hammered
past continuous
  1. was hammering
  2. were hammering
  3. was hammering
  4. were hammering
  5. were hammering
  6. were hammering
future
  1. shall hammer
  2. will hammer
  3. will hammer
  4. shall hammer
  5. will hammer
  6. will hammer
continuous present
  1. am hammering
  2. are hammering
  3. is hammering
  4. are hammering
  5. are hammering
  6. are hammering
subjunctive
  1. be hammered
  2. be hammered
  3. be hammered
  4. be hammered
  5. be hammered
  6. be hammered
diverse
  1. hammer!
  2. let's hammer!
  3. hammered
  4. hammering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor hammer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hamer hammer; mallet
hamerwerpen hammer; hammer throwing; throwing the hammer
kogelslingeren hammer; hammer throwing; throwing the hammer
slaghamer hammer; mallet
vastnagelen nailing
vastspijkeren nailing
- cock; hammering; mallet; malleus; pound; pounding; power hammer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bonken bang; hammer; thump
een klap geven bang; batter; beat; hammer; hit; smack; smash; strike
hameren bang; drum; ground; hammer; spike; thump harp; keep repeating
hard slaan bang; hammer; hit; slap; smack
hengsten bang; hammer; hit; slap; smack plod at; punch; push; thump
klinken drive in nails; hammer; nail; nail down; spike give a sound; rivet together; sound
kloppen met een hamer bang; drum; ground; hammer; spike
meppen bang; hammer; hit; slap; smack
rammen bang; hammer; thump pound; punch; push; thump
slaan bang; batter; beat; hammer; hit; slap; smack; smash; strike; thump
spijkeren drive in nails; hammer; nail; nail down; spike
timmeren bang; drive in nails; hammer; hit; nail; nail down; slap; smack; spike
vastnagelen drive in nails; hammer; nail; nail down; spike
vastslaan drive in nails; hammer; nail; nail down; spike
vastspijkeren drive in nails; hammer; nail; nail down; spike
- forge
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- mangle

Verwante woorden van "hammer":


Synoniemen voor "hammer":


Verwante definities voor "hammer":

  1. the act of pounding (delivering repeated heavy blows)1
    • the sudden hammer of fists caught him off guard1
  2. a hand tool with a heavy rigid head and a handle; used to deliver an impulsive force by striking1
  3. a power tool for drilling rocks1
  4. a striker that is covered in felt and that causes the piano strings to vibrate1
  5. the part of a gunlock that strikes the percussion cap when the trigger is pulled1
  6. a heavy metal sphere attached to a flexible wire; used in the hammer throw1
  7. a light drumstick with a rounded head that is used to strike such percussion instruments as chimes, kettledrums, marimbas, glockenspiels, etc.1
  8. the ossicle attached to the eardrum1
  9. beat with or as if with a hammer1
    • hammer the metal flat1
  10. create by hammering1
    • hammer the silver into a bowl1

Wiktionary: hammer

hammer
verb
  1. (figuratively) To emphasize a point repeatedly
  2. to strike repeatedly with a hammer, some other implement, the fist, etc
noun
  1. piano part
  2. part of a firearm
  3. tool
hammer
noun
  1. werktuig dat kan worden gebruikt om te slaan
  2. één van de gehoorsbeentjes in het oor

Cross Translation:
FromToVia
hammer hamer Hammer — Werkzeug bestehend aus Hammerkopf und Stiel
hammer afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan battrefrapper de coups répétés.
hammer hamer marteau — Outil percuteur
hammer hamer marteau — Petite tringle de bois d’un piano
hammer hamer marteau — Osselet de l’oreille
hammer afranselen; afrossen; dorsen rosser — (familier, fr) battre quelqu’un violemment, le rouer de coups.

Verwante vertalingen van hammer