Engels

Uitgebreide vertaling voor postpone (Engels) in het Nederlands

postpone:

to postpone werkwoord (postpones, postponed, postponing)

  1. to postpone (put off)
    uitstellen; verschuiven; vertragen; opschuiven; opschorten; voor zich uitschuiven; rekken
    • uitstellen werkwoord (stel uit, stelt uit, stelde uit, stelden uit, uitgesteld)
    • verschuiven werkwoord (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)
    • vertragen werkwoord (vertraag, vertraagt, vertraagde, vertraagden, vertraagd)
    • opschuiven werkwoord (schuif op, schuift op, schoof op, schoven op, opgeschoven)
    • opschorten werkwoord (schort op, schortte op, schortten op, opgeschort)
    • rekken werkwoord (rek, rekt, rekte, rekten, gerekt)
  2. to postpone (cancel; abandon; desist; hold up)
    afzeggen; afgelasten; afblazen
    • afzeggen werkwoord (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
    • afgelasten werkwoord (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
    • afblazen werkwoord (blaas af, blaast af, blies af, bliezen af, afgeblazen)
  3. to postpone (fall over; slip; topple over; )
    uitschuiven; slippen; uitglibberen; onderuitgaan; uitglijden; wegschieten; uitschieten
    • uitschuiven werkwoord
    • slippen werkwoord (slip, slipt, slipte, slipten, geslipt)
    • uitglibberen werkwoord
    • onderuitgaan werkwoord (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)
    • uitglijden werkwoord (glij uit, glijt uit, glee uit, gleeen uit, uitgegleden)
    • wegschieten werkwoord
    • uitschieten werkwoord (schiet uit, schoot uit, schoten uit, uitgeschoten)

Conjugations for postpone:

present
  1. postpone
  2. postpone
  3. postpones
  4. postpone
  5. postpone
  6. postpone
simple past
  1. postponed
  2. postponed
  3. postponed
  4. postponed
  5. postponed
  6. postponed
present perfect
  1. have postponed
  2. have postponed
  3. has postponed
  4. have postponed
  5. have postponed
  6. have postponed
past continuous
  1. was postponing
  2. were postponing
  3. was postponing
  4. were postponing
  5. were postponing
  6. were postponing
future
  1. shall postpone
  2. will postpone
  3. will postpone
  4. shall postpone
  5. will postpone
  6. will postpone
continuous present
  1. am postponing
  2. are postponing
  3. is postponing
  4. are postponing
  5. are postponing
  6. are postponing
subjunctive
  1. be postponed
  2. be postponed
  3. be postponed
  4. be postponed
  5. be postponed
  6. be postponed
diverse
  1. postpone!
  2. let's postpone!
  3. postponed
  4. postponing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor postpone:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzeggen canceling
onderuitgaan slipping; stumbling
slippen skidding; slipping
uitglijden skidding; slipping; slipping away
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afblazen abandon; cancel; desist; hold up; postpone blow off
afgelasten abandon; cancel; desist; hold up; postpone annul; cancel; rescind
afzeggen abandon; cancel; desist; hold up; postpone annul; cancel; drop out; pull out; quit; rescind
onderuitgaan delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip be a failure; be overthrown; fall; take a nosedive
opschorten postpone; put off
opschuiven postpone; put off advance; move over; move up; push forward; slide in front
rekken postpone; put off drag out; retard; slacken; slow down; stretch; stretch out; temporise; temporize
slippen delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip glide; skid; skim; slide; slip; slip up; slither
uitglibberen delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip
uitglijden delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip glide; skid; skim; slide; slip; slip up; slither
uitschieten delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip sprout from
uitschuiven delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip
uitstellen postpone; put off defer; snooze
verschuiven postpone; put off convert; dislocate; move; nudge; push; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform
vertragen postpone; put off delay; deter; drag out; retard; slacken; slow down; stop; temporise; temporize
voor zich uitschuiven postpone; put off move; push
wegschieten delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- put off; shelve; table

Verwante woorden van "postpone":


Synoniemen voor "postpone":


Wiktionary: postpone

postpone
verb
  1. to delay or put off an event
postpone
verb
  1. staande houden
  2. uitstellen
  3. voorlopig of tijdelijk verbieden een functie uit te voeren
  4. tijdelijk onderbreken
  5. naar een later tijdstip verschuiven
  6. een zitting opschorten tot een nadere datum
  7. naar een andere datum of tijdstip verplaatsen

Cross Translation:
FromToVia
postpone aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven ajournerremettre à un autre jour.
postpone achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken reculertirer ou pousser un objet en arrière.
postpone uitstellen renvoyer — Remettre à plus tard
postpone vertragen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven retarderdifférer, temporiser.