Engels

Uitgebreide vertaling voor sag (Engels) in het Nederlands

sag:

to sag werkwoord (sags, sagged, sagging)

  1. to sag (bend; give way)
    doorzakken; doorbuigen
    • doorzakken werkwoord (zak door, zakt door, zakte door, zakten door, doorgezakt)
    • doorbuigen werkwoord (buig door, buigt door, boog door, bogen door, doorgebogen)
  2. to sag (bulge out; bulge)
    uitzakken; gaan hangen
  3. to sag (prolapse; collapse; slump)
    inzakken; teruglopen; sterk afnemen; vallen
  4. to sag (be going down hill; prolapse; subside; sink; go under)
    vervallen; wegglijden; inzinken; aftakelen; afzakken; afglijden; wegzinken
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • wegglijden werkwoord (glijd weg, glijdt weg, gleed weg, gleden weg, weggegleden)
    • inzinken werkwoord (zink in, zinkt in, zonk in, zonken in, ingezonken)
    • aftakelen werkwoord (takel af, takelt af, takelde af, takelden af, afgetakeld)
    • afzakken werkwoord (zak af, zakt af, zakte af, zakten af, afgezakt)
    • afglijden werkwoord (glijd af, glijdt af, gleed af, gleden af, afgegleden)
    • wegzinken werkwoord (zink weg, zinkt weg, zonk weg, zonken weg, weggezonken)
  5. to sag (subside; prolapse; sink; )
    verzakken
    • verzakken werkwoord (verzak, verzakt, verzakte, verzakten, verzakt)
  6. to sag (subside; sink in; prolapse; cave in; bulge out)
    wegzakken; zakken in
    • wegzakken werkwoord (zak weg, zakt weg, zakte weg, zakten weg, weggezakt)
    • zakken in werkwoord
  7. to sag (bulge out)
    uitzakken; uitbuiken
    • uitzakken werkwoord (zak uit, zakt uit, zakte uit, zakten uit, uitgezakt)
    • uitbuiken werkwoord

Conjugations for sag:

present
  1. sag
  2. sag
  3. sags
  4. sag
  5. sag
  6. sag
simple past
  1. sagged
  2. sagged
  3. sagged
  4. sagged
  5. sagged
  6. sagged
present perfect
  1. have sagged
  2. have sagged
  3. has sagged
  4. have sagged
  5. have sagged
  6. have sagged
past continuous
  1. was sagging
  2. were sagging
  3. was sagging
  4. were sagging
  5. were sagging
  6. were sagging
future
  1. shall sag
  2. will sag
  3. will sag
  4. shall sag
  5. will sag
  6. will sag
continuous present
  1. am sagging
  2. are sagging
  3. is sagging
  4. are sagging
  5. are sagging
  6. are sagging
subjunctive
  1. be sagged
  2. be sagged
  3. be sagged
  4. be sagged
  5. be sagged
  6. be sagged
diverse
  1. sag!
  2. let's sag!
  3. sagged
  4. sagging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

sag [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the sag (bulge)
    de verzakking; de uitzakking

Vertaal Matrix voor sag:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inzakken collapsing; going down; plummeting; sliding; slumping
inzinken going under; hollow; prolapse; sinking; sinking in; subsidence
uitzakking bulge; sag
vallen tumble
vervallen elapsing; lapsing; passing
verzakking bulge; sag
wegglijden slipping away
wegzakken going down; sinking; subsiding
wegzinken going under; hollow; prolapse; sinking; sinking in; subsidence
- droop
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afglijden be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside slide down; slide off; slip off
aftakelen be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside be going down hill; be lost; cease; come down; fall away; weaken
afzakken be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside
doorbuigen bend; give way; sag
doorzakken bend; give way; sag
gaan hangen bulge; bulge out; sag
inzakken collapse; prolapse; sag; slump cave in; collapse; crumble down; relapse; slump; subside
inzinken be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside cave in; collapse; crumble down; relapse; slump; subside
sterk afnemen collapse; prolapse; sag; slump
teruglopen collapse; prolapse; sag; slump
uitbuiken bulge out; sag
uitzakken bulge; bulge out; sag
vallen collapse; prolapse; sag; slump be a failure; be killed; be killed in action; be overthrown; collapse; crash down; depart this earth; depart this life; die; drop; fall; fall down; pass away; perish; succumb; take a nosedive; trip up; tumble
vervallen be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside be shortcoming; crumble; decay; decline; decrease; deteriorate; disintegrate; dwindle; elapse; expire; fall apart; fall into decay; fall to bits; fall to pieces; go by; go thieving; go to ruin; incline; pass; remove; shelve; shrink; slant; slope; take away; wain
verzakken cave in; collapse; give way; prolapse; sag; sink; subside
wegglijden be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside be going down hill; be lost; cease; come down; fall away; weaken
wegzakken bulge out; cave in; prolapse; sag; sink in; subside doze off; drop off; drowse off
wegzinken be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside
zakken in bulge out; cave in; prolapse; sag; sink in; subside
- droop; flag; sag down; swag
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen decrepit; elapsed; expired; kicked off; lapsed; worn; worn out; worn with age

Verwante woorden van "sag":

  • sags

Synoniemen voor "sag":


Verwante definities voor "sag":

  1. a shape that sags1
    • there was a sag in the chair seat1
  2. droop, sink, or settle from or as if from pressure or loss of tautness1
  3. cause to sag1
    • The children sagged their bottoms down even more comfortably1

Wiktionary: sag

sag
noun
  1. state of sinking
  2. difference in elevation
verb
  1. sink
  2. lose firmness
  3. loiter in walking
  4. cause to bend
sag
verb
  1. tot een boog vervormen door een opgelegd gewicht