Engels

Uitgebreide vertaling voor wander (Engels) in het Nederlands

wander:

to wander werkwoord (wanders, wandered, wandering)

  1. to wander
    dwalen
    • dwalen werkwoord (dwaal, dwaalt, dwaalde, dwaalden, gedwaald)
  2. to wander (roam)
    rondzwerven; zwerven; aan de zwerf zijn
    • rondzwerven werkwoord (zwerf rond, zwerft rond, zwierf rond, zwierven rond, rondgezworven)
    • zwerven werkwoord (zwerf, zwerft, zwierf, zwierven, gezworven)
    • aan de zwerf zijn werkwoord (ben aan de zwerf, bent aan de zwerf, is aan de zwerf, was aan de zwerf, waren aan de zwerf, aan de zwerf geweest)
  3. to wander (nose about; snoop; rove about; )
    rondkijken; rondneuzen; struinen; om zich heen kijken; rondscharrelen; rondsnuffelen
    • rondkijken werkwoord (kijk rond, kijkt rond, keek rond, keken rond, rondgekeken)
    • rondneuzen werkwoord (neus rond, neust rond, neusde rond, neusden rond, rondgeneusd)
    • struinen werkwoord (struin, struint, struinde, struinden, gestruind)
    • rondscharrelen werkwoord (scharrel rond, scharrelt rond, scharrelde rond, scharrelden rond, rondgescharreld)
    • rondsnuffelen werkwoord (snuffel rond, snuffelt rond, snuffelde rond, snuffelden rond, rondgesnuffeld)
  4. to wander (drift about; roam; rove about)
    zwalken
    • zwalken werkwoord (zwalk, zwalkt, zwalkte, zwalkten, gezwalkt)

Conjugations for wander:

present
  1. wander
  2. wander
  3. wanders
  4. wander
  5. wander
  6. wander
simple past
  1. wandered
  2. wandered
  3. wandered
  4. wandered
  5. wandered
  6. wandered
present perfect
  1. have wandered
  2. have wandered
  3. has wandered
  4. have wandered
  5. have wandered
  6. have wandered
past continuous
  1. was wandering
  2. were wandering
  3. was wandering
  4. were wandering
  5. were wandering
  6. were wandering
future
  1. shall wander
  2. will wander
  3. will wander
  4. shall wander
  5. will wander
  6. will wander
continuous present
  1. am wandering
  2. are wandering
  3. is wandering
  4. are wandering
  5. are wandering
  6. are wandering
subjunctive
  1. be wandered
  2. be wandered
  3. be wandered
  4. be wandered
  5. be wandered
  6. be wandered
diverse
  1. wander!
  2. let's wander!
  3. wandered
  4. wandering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor wander:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan de zwerf zijn roam; wander
dwalen wander
om zich heen kijken look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondkijken look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondneuzen look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondscharrelen look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondsnuffelen look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondzwerven roam; wander wander about
struinen look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
zwalken drift about; roam; rove about; wander
zwerven roam; wander hike; roam; rove; travel; travel about; wander about
- betray; cheat; cheat on; cuckold; digress; divagate; meander; stray; thread; weave; wind
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- saunter

Verwante woorden van "wander":


Synoniemen voor "wander":


Verwante definities voor "wander":

  1. lose clarity or turn aside especially from the main subject of attention or course of argument in writing, thinking, or speaking1
    • her mind wanders1
  2. to move or cause to move in a sinuous, spiral, or circular course1
    • sometimes, the gout wanders through the entire body1
  3. go via an indirect route or at no set pace1
    • After dinner, we wandered into town1
  4. be sexually unfaithful to one's partner in marriage1
    • Might her husband be wandering?1

Wiktionary: wander

wander
verb
  1. to move without purpose or destination
  2. to commit adultery
  3. to go somewhere indirectly
  4. of the mind, to lose focus or clarity of argument or attention
wander
verb
  1. zonder duidelijk doel van de ene plaats naar de andere gaan
  2. met een andere partner dan de echtgenoot verkeren
  3. doelloos of nomadisch heen en weer reizen

Cross Translation:
FromToVia
wander dolen; dwalen; ronddolen; ronddwalen; waren; zwerven errervaguer de côté et d’autre, aller çà et là.
wander dolen; dwalen; ronddolen; ronddwalen; waren; zwerven vaguererrer çà et là, aller de côté et d’autre à l’aventure.

Verwante vertalingen van wander