Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. wife:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor wife (Engels) in het Nederlands

wife:

wife [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the wife (spouse; mistress; husband; partner; life companion)
    – a married woman; a man's partner in marriage 1
    de vrouw; de gade
    • vrouw [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gade [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the wife (spouse; husband; life companion)
    – a married woman; a man's partner in marriage 1
    de echtgenote
  3. the wife (woman; female)
    – a married woman; a man's partner in marriage 1
    het wijf; de vrouw
    • wijf [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vrouw [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. the wife (consort; husband)
    – a married woman; a man's partner in marriage 1
    de gemalin
    • gemalin [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. the wife (life companion; spouse)
    – a married woman; a man's partner in marriage 1
    de levensgezellin

Vertaal Matrix voor wife:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
echtgenote husband; life companion; spouse; wife
gade husband; life companion; mistress; partner; spouse; wife husband
gemalin consort; husband; wife
levensgezellin life companion; spouse; wife
vrouw female; husband; life companion; mistress; partner; spouse; wife; woman woman
wijf female; wife; woman
- married woman

Verwante woorden van "wife":

  • wives, wifely

Synoniemen voor "wife":


Antoniemen van "wife":


Verwante definities voor "wife":

  1. a married woman; a man's partner in marriage1

Wiktionary: wife

wife
noun
  1. married woman
wife
noun
  1. een vrouwelijke huwelijkspartner
  2. de vrouwelijke partner in een huwelijk

Cross Translation:
FromToVia
wife vrouw; echtgenote Frauverheiraten Frau, Ehefrau
wife vrouw femme — Être humain adulte de sexe féminin
wife vrouw; echtgenote femme — Épouse.
wife vrouw; echtgenote épousefemme, dans le mariage.

Verwante vertalingen van wife