Engels

Uitgebreide vertaling voor affix (Engels) in het Nederlands

affix:

affix [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the affix (addendum; addition; appendix; )
    de toevoeging; de appendix; de aanvulling; het addendum; het aanhangsel; het supplement; het bijvoegsel; het toevoegsel

to affix werkwoord (affixs, affixed, affixing)

  1. to affix (attach to; attach; fasten; secure; connect)
    bevestigen; ergens aan bevestigen; vastzetten; vastmaken
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • vastzetten werkwoord (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)
    • vastmaken werkwoord (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
  2. to affix (glue; glue together; suture; )
    vasthechten; hechten; lijmen; vastplakken; vastlijmen; opplakken
    • vasthechten werkwoord (hecht vast, hechtte vast, hechtten vast, vastgehecht)
    • hechten werkwoord (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)
    • lijmen werkwoord (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
    • vastplakken werkwoord (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • vastlijmen werkwoord (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • opplakken werkwoord (plak op, plakt op, plakte op, plakten op, opgeplakt)
  3. to affix (sew together; stitch; attach; fasten)
    hechten; vastnaaien

Conjugations for affix:

present
  1. affix
  2. affix
  3. affixs
  4. affix
  5. affix
  6. affix
simple past
  1. affixed
  2. affixed
  3. affixed
  4. affixed
  5. affixed
  6. affixed
present perfect
  1. have affixed
  2. have affixed
  3. has affixed
  4. have affixed
  5. have affixed
  6. have affixed
past continuous
  1. was affixing
  2. were affixing
  3. was affixing
  4. were affixing
  5. were affixing
  6. were affixing
future
  1. shall affix
  2. will affix
  3. will affix
  4. shall affix
  5. will affix
  6. will affix
continuous present
  1. am affixing
  2. are affixing
  3. is affixing
  4. are affixing
  5. are affixing
  6. are affixing
subjunctive
  1. be affixed
  2. be affixed
  3. be affixed
  4. be affixed
  5. be affixed
  6. be affixed
diverse
  1. affix!
  2. let's affix!
  3. affixed
  4. affixing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor affix:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhangsel addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement
aanvulling addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement annex; appendix; completion; enclosure; enlargement; expansion; extension; fill up; growth; increase; inset; new supply; replenishment; supplement
addendum addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement addendum
appendix addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement vermiform appendix
bijvoegsel addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement addition to; extension
lijmen clinging; glueing together; gluing; pasting; sticking; sticking together
supplement addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement completion; fill up; new supply; replenishment; supplement
toevoeging addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement addition; addition to; additive; extension
toevoegsel addendum; addition; affix; appendage; appendix; extra; supplement addition
vasthechten affixing; attaching; fastening
vastlijmen clinging; glueing together; gluing; pasting; sticking; sticking together
vastmaken fastening; fixing; tieing up
vastplakken glueing together; sticking together
vastzetten fastening; fixing; securing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevestigen affix; attach; attach to; connect; fasten; secure assent to; attach; bear out; bind; confirm; connect; endorse; fasten; fix; knot; ratify; seal; secure; support; tie together; tie up; uphold; validate
ergens aan bevestigen affix; attach; attach to; connect; fasten; secure
hechten affix; attach; fasten; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; sew together; stitch; suture attach; fasten; fix
lijmen affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture adhere; glue; glue together; stick; stick together; with glue
opplakken affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture
vasthechten affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture
vastlijmen affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture adhere; cling; glue; glue together; gum; paste; patch; stick; stick together; with glue
vastmaken affix; attach; attach to; connect; fasten; secure anchor; attach; bind; bind fast; bind up; confirm; connect; fasten; join; moor; pin; pinion; secure; tie; tie up
vastnaaien affix; attach; fasten; sew together; stitch
vastplakken affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture glue; glue together; patch; stick; stick together
vastzetten affix; attach; attach to; connect; fasten; secure corner; detain; fasten; hold; lock up; pay into a savings account; put in gaol; secure; tie up
- add on; append; stick on; supplement
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- add; append; cause; inflict

Verwante woorden van "affix":


Synoniemen voor "affix":


Verwante definities voor "affix":

  1. a linguistic element added to a word to produce an inflected or derived form1
  2. attach or become attached to a stem word1
    • grammatical morphemes affix to the stem1
  3. add to the very end1
  4. attach to1
    • affix the seal here1

Wiktionary: affix

affix
verb
  1. to attach
noun
  1. mathematics: the complex number associated to a point
  2. linguistics: a bound morpheme added to a word’s stem
  3. that which is affixed
affix
noun
  1. een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen
verb
  1. iets zodanig zetten...

Cross Translation:
FromToVia
affix vastmaken; bevestigen befestigen — etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält
affix affix affixe — linguistique|fr morphème qui s’ajouter à un radical et qui en modifie le sens ou la fonction, et crée un nouveau mot.
affix bepalen; bevestigen; fixeren; tuigeren; vastmaken; vaststellen; definiëren; omschrijven fixerattacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place.