Engels

Uitgebreide vertaling voor aggrieve (Engels) in het Nederlands

aggrieve:

to aggrieve werkwoord (aggrieves, aggrieved, aggrieving)

  1. to aggrieve (harm; injure; damage)
    benadelen; nadeel berokkenen
    • benadelen werkwoord (benadeel, benadeelt, benadeelde, benadeelden, benadeeld)
    • nadeel berokkenen werkwoord (berokken nadeel, berokkent nadeel, berokkende nadeel, berokkenden nadeel, nadeel berokkend)
  2. to aggrieve (hurt; offend; hurt someone's feelings)
    pijn doen; kwetsen; krenken; zeer doen; grieven
    • pijn doen werkwoord (doe pijn, doet pijn, deed pijn, deden pijn, pijn gedaan)
    • kwetsen werkwoord (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)
    • krenken werkwoord (krenk, krenkt, krenkte, krenkten, gekrenkt)
    • zeer doen werkwoord (doe zeer, doet zeer, deed zeer, deden zeer, zeer gedaan)
    • grieven werkwoord (grief, grieft, griefde, griefden, gegriefd)
  3. to aggrieve (torture; torment; hurt; offend)
    martelen; kwellen; folteren; pijnigen
    • martelen werkwoord (martel, martelt, martelde, martelden, gemarteld)
    • kwellen werkwoord (kwel, kwelt, kwelde, kwelden, gekweld)
    • folteren werkwoord (folter, foltert, folterde, folterden, gefolterd)
    • pijnigen werkwoord (pijnig, pijnigt, pijnigde, pijnigden, gepijnigd)

Conjugations for aggrieve:

present
  1. aggrieve
  2. aggrieve
  3. aggrieves
  4. aggrieve
  5. aggrieve
  6. aggrieve
simple past
  1. aggrieved
  2. aggrieved
  3. aggrieved
  4. aggrieved
  5. aggrieved
  6. aggrieved
present perfect
  1. have aggrieved
  2. have aggrieved
  3. has aggrieved
  4. have aggrieved
  5. have aggrieved
  6. have aggrieved
past continuous
  1. was aggrieving
  2. were aggrieving
  3. was aggrieving
  4. were aggrieving
  5. were aggrieving
  6. were aggrieving
future
  1. shall aggrieve
  2. will aggrieve
  3. will aggrieve
  4. shall aggrieve
  5. will aggrieve
  6. will aggrieve
continuous present
  1. am aggrieving
  2. are aggrieving
  3. is aggrieving
  4. are aggrieving
  5. are aggrieving
  6. are aggrieving
subjunctive
  1. be aggrieved
  2. be aggrieved
  3. be aggrieved
  4. be aggrieved
  5. be aggrieved
  6. be aggrieved
diverse
  1. aggrieve!
  2. let's aggrieve!
  3. aggrieved
  4. aggrieving
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor aggrieve:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kwetsen affecting; damaging; harming; injuring
pijn doen hurting
zeer doen hurting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
benadelen aggrieve; damage; harm; injure be contrary; belie; cause damage; counteract; cross; damage; disappoint; disillusion; do harm; frustrate; harm; hurt; let down
folteren aggrieve; hurt; offend; torment; torture
grieven aggrieve; hurt; hurt someone's feelings; offend
krenken aggrieve; hurt; hurt someone's feelings; offend ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound
kwellen aggrieve; hurt; offend; torment; torture antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease
kwetsen aggrieve; hurt; hurt someone's feelings; offend ache; bruise; contuse; hurt; injure; wound
martelen aggrieve; hurt; offend; torment; torture
nadeel berokkenen aggrieve; damage; harm; injure
pijn doen aggrieve; hurt; hurt someone's feelings; offend hurt; injure; insult; maul; offend
pijnigen aggrieve; hurt; offend; torment; torture assault; batter; beat up; molest; torture
zeer doen aggrieve; hurt; hurt someone's feelings; offend hurt; injure; insult; maul; offend
- grieve

Verwante woorden van "aggrieve":

  • aggrieving

Synoniemen voor "aggrieve":


Verwante definities voor "aggrieve":

  1. cause to feel sorrow1
  2. infringe on the rights of1

Wiktionary: aggrieve


Cross Translation:
FromToVia
aggrieve bedroeven; beproeven contrister — (vieilli) attrister fortement.
aggrieve bedroeven; beproeven désolertransformer en solitude une région, une ville, en y exercer des ravages.
aggrieve beledigen; grieven; krenken; verongelijken offenseroutrager quelqu’un par une offense.
aggrieve bedroeven; beproeven; pogen; streven; zich inspannen peiner — Faire de la peine, causer du chagrin, de l’inquiétude, affliger.