Engels

Uitgebreide vertaling voor claiming (Engels) in het Nederlands

claiming:

claiming [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the claiming
    de vordering; opvorderen

Vertaal Matrix voor claiming:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opvorderen claiming
vordering claiming action; ascent; boom; claim; collection; debt-claim; debt-recovery; demand; increase; legal claim; petition; progress; progression; query; recovery; request; rise; uplift; upturn
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opvorderen claim; demand; lay claim to

Verwante woorden van "claiming":


claim:

to claim werkwoord (claims, claimed, claiming)

  1. to claim (demand; lay claim to)
    eisen; aanspraak maken op; vorderen; opeisen; rekwireren; opvorderen
    • eisen werkwoord (eis, eist, eiste, eisten, geëist)
    • aanspraak maken op werkwoord
    • vorderen werkwoord (vorder, vordert, vorderde, vorderden, gevorderd)
    • opeisen werkwoord (eis op, eist op, eiste op, eisten op, opgeeist)
    • rekwireren werkwoord (rekwireer, rekwireert, rekwireerde, rekwireerden, gerekwireerd)
    • opvorderen werkwoord (vorder op, vordert op, vorderde op, vorderden op, opgevorderd)
  2. to claim (ask for)
    aanvragen; verzoeken; opvragen; vragen
    • aanvragen werkwoord (vraag aan, vraagt aan, vroeg aan, vroegen aan, aangevraagd)
    • verzoeken werkwoord (verzoek, verzoekt, verzocht, verzochten, verzocht)
    • opvragen werkwoord (vraag op, vraagt op, vroeg op, vroegen op, opgevraagd)
    • vragen werkwoord (vraag, vraagt, vroeg, vroegen, gevraagd)
  3. to claim (demand)
    eisen; vorderen; inmanen; invorderen
    • eisen werkwoord (eis, eist, eiste, eisten, geëist)
    • vorderen werkwoord (vorder, vordert, vorderde, vorderden, gevorderd)
    • inmanen werkwoord
    • invorderen werkwoord (vorder in, vordert in, vorderde in, vorderden in, ingevorderd)
  4. to claim

Conjugations for claim:

present
  1. claim
  2. claim
  3. claims
  4. claim
  5. claim
  6. claim
simple past
  1. claimed
  2. claimed
  3. claimed
  4. claimed
  5. claimed
  6. claimed
present perfect
  1. have claimed
  2. have claimed
  3. has claimed
  4. have claimed
  5. have claimed
  6. have claimed
past continuous
  1. was claiming
  2. were claiming
  3. was claiming
  4. were claiming
  5. were claiming
  6. were claiming
future
  1. shall claim
  2. will claim
  3. will claim
  4. shall claim
  5. will claim
  6. will claim
continuous present
  1. am claiming
  2. are claiming
  3. is claiming
  4. are claiming
  5. are claiming
  6. are claiming
subjunctive
  1. be claimed
  2. be claimed
  3. be claimed
  4. be claimed
  5. be claimed
  6. be claimed
diverse
  1. claim!
  2. let's claim!
  3. claimed
  4. claiming
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

claim [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the claim (demand; request; query)
    de vraag; de vordering; de eis
    • vraag [de ~] zelfstandig naamwoord
    • vordering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • eis [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the claim (assertion; assert; statement)
    beweren
    • beweren [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. the claim (demand; legal claim; petition; action)
    de vordering; de claim; de eis
    • vordering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • claim [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • eis [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. the claim (legal title; title; legal ground; ownership; demand)
    de aanspraak; de rechtsgrond; de recht; de titel; de rechtstitel
    • aanspraak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • rechtsgrond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • recht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • titel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rechtstitel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. the claim
    aanspraak maken op; de claim
  6. the claim
    de schuldvordering
  7. the claim (request)
    opvraging; opvragen
  8. the claim (claim for damages; claim for compensation)
    schadevordering; eis tot schadevergoeding; de schadeclaim
  9. the claim (legal claim; action)
    de rechtsvordering; de eis
  10. the claim
    – A statement that a server makes (for example, name, identity, key, group, privilege, or capability) about a client. 1
    de claim
    • claim [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor claim:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanspraak claim; demand; legal ground; legal title; ownership; title
aanspraak maken op claim
aanvragen applying; applying for something; asking for; requesting
beweren assert; assertion; claim; statement
claim action; claim; demand; legal claim; petition
eis action; claim; demand; legal claim; petition; query; request condition; criterion; requisite; stipulation; term
eis tot schadevergoeding claim; claim for compensation; claim for damages
opvorderen claiming
opvragen claim; request
opvraging claim; request
recht claim; demand; legal ground; legal title; ownership; title administration of justice; common law; customary law; jurisdiction; jurisprudence; justice; right; righteousness; unwritten law
rechtsgrond claim; demand; legal ground; legal title; ownership; title
rechtstitel claim; demand; legal ground; legal title; ownership; title
rechtsvordering action; claim; legal claim judicial proceedings
schadeclaim claim; claim for compensation; claim for damages
schadevordering claim; claim for compensation; claim for damages
schuldvordering claim debt-claim; debt-recovery
titel claim; demand; legal ground; legal title; ownership; title beginning; beginning of a letter; caption; dignity; heading; title
verzoeken questions; requests
vorderen advancing; making progress; progressing
vordering action; claim; demand; legal claim; petition; query; request ascent; boom; claiming; collection; debt-claim; debt-recovery; increase; progress; progression; recovery; rise; uplift; upturn
vraag claim; demand; query; request definition of a problem; interpellation; problem; question; request
vragen questions; requests
- call; title
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanspraak maken op claim; demand; lay claim to
aanspraak op maken claim
aanvragen ask for; claim appeal; apply for; apply to; ask; ask for; beg; examine; file a petition; petition; pretest; query; request; require; test; try; try out
beweren do as if; feign; pretend; sham
eisen claim; demand; lay claim to complain; demand; object; protest; require
inmanen claim; demand
invorderen claim; demand
opeisen claim; demand; lay claim to
opvorderen claim; demand; lay claim to
opvragen ask for; claim
rekwireren claim; demand; lay claim to
verzoeken ask for; claim appeal; apply for; apply to; ask; ask for; beg; beseech; examine; file a petition; implore; petition; plead; pray; pretest; query; request; require; test; try; try out
vorderen claim; demand; lay claim to get better; improve; make head-way; make progress; progress
vragen ask for; claim appeal; apply for; apply to; ask; ask for; beg; beseech; demand; examine; file a petition; implore; petition; plead; pray; pretest; query; request; require; test; try; try out; wonder
- arrogate; exact; lay claim; take
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
recht bolt upright; dead straight; erect; perpendicular; straight
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- demand; motion; put in a claim; request; require; take out a mining concession for

Verwante woorden van "claim":


Synoniemen voor "claim":


Antoniemen van "claim":


Verwante definities voor "claim":

  1. demand for something as rightful or due2
    • they struck in support of their claim for a shorter work day2
  2. an informal right to something2
    • his claim on her attentions2
  3. an established or recognized right2
    • a strong legal claim to the property2
    • he staked his claim2
  4. an assertion of a right (as to money or property)2
    • his claim asked for damages2
  5. an assertion that something is true or factual2
    • his claim that he was innocent2
    • evidence contradicted the government's claims2
  6. a demand especially in the phrase2
  7. take as an undesirable consequence of some event or state of affairs2
    • the accident claimed three lives2
  8. assert or affirm strongly; state to be true or existing2
    • He claimed that he killed the burglar2
  9. lay claim to; as of an idea2
  10. ask for legally or make a legal claim to, as of debts, for example2
    • They claimed on the maximum allowable amount2
  11. demand as being one's due or property; assert one's right or title to2
    • He claimed his suitcases at the airline counter2
    • Mr. Smith claims special tax exemptions because he is a foreign resident2
  12. A statement that a server makes (for example, name, identity, key, group, privilege, or capability) about a client.1

Wiktionary: claim

claim
verb
  1. to demand ownership or right to use for land
  2. to state a new fact
  3. to demand ownership of something
noun
  1. demand of ownership
claim
verb
  1. iets met stelligheid verklaren waarvan het voor anderen niet duidelijk is of het waar is
  2. iets opeisen, aanspraak maken op iets
  3. beweren
  4. eisen dat iets of iemand waarop men recht heeft, wordt overgegeven
  5. geld terugvragen
noun
  1. aanspraak, claim
  2. opeisen

Cross Translation:
FromToVia
claim reclamatie ReklamationBeanstandung einer mangelhaften Kaufsache oder Dienstleistung; eine Aufforderung zur Gewährleistung
claim beweren behaupten — (transitiv) etwas sagen, was nicht stimmen muss oder gar unglaubwürdig ist
claim aanspraak AnspruchRecht, etwas zu tun, zu erhalten, usw.
claim recht; aanspraak AnrechtBerechtigung, eine Sache zu erwerben oder in Anspruch zu nehmen
claim blèren; brullen; bulderen; gillen; uitbrullen clamermanifester son opinion par des termes violents, par des cris.
claim reclameren; hoeven; behoeven; nodig hebben; toe zijn aan réclamerimplorer ; demander avec instance.