Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor enchant (Engels) in het Nederlands

enchant:

to enchant werkwoord (enchants, enchanted, enchanting)

  1. to enchant (fascinate; intrigue; captivate; enthral; enthrall)
    intrigeren; fascineren; boeien
    • intrigeren werkwoord (intrigeer, intrigeert, intrigeerde, intrigeerden, geïntrigeerd)
    • fascineren werkwoord (fascineer, fascineert, fascineerde, fascineerden, gefascineerd)
    • boeien werkwoord (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)
  2. to enchant (charm; fascinate; delight; allure)
    bevallen; bekoren
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • bekoren werkwoord (bekoor, bekoort, bekoorde, bekoorden, bekoord)
  3. to enchant (make happy; delight; gladden; )
    verheugd; verblijden; plezieren; in verrukking brengen; blij maken; verrukken
    • verheugd werkwoord
    • verblijden werkwoord (verblijd, verblijdt, verblijdde, verblijdden, verblijd)
    • plezieren werkwoord (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • in verrukking brengen werkwoord (breng in verrukking, brengt in verrukking, bracht in verrukking, brachten in verrukking, in verrukking gebracht)
    • blij maken werkwoord (maak blij, maakt blij, maakte blij, maakten blij, blij gemaakt)
    • verrukken werkwoord (verruk, verrukt, verrukte, verrukten, verrukt)

Conjugations for enchant:

present
  1. enchant
  2. enchant
  3. enchants
  4. enchant
  5. enchant
  6. enchant
simple past
  1. enchanted
  2. enchanted
  3. enchanted
  4. enchanted
  5. enchanted
  6. enchanted
present perfect
  1. have enchanted
  2. have enchanted
  3. has enchanted
  4. have enchanted
  5. have enchanted
  6. have enchanted
past continuous
  1. was enchanting
  2. were enchanting
  3. was enchanting
  4. were enchanting
  5. were enchanting
  6. were enchanting
future
  1. shall enchant
  2. will enchant
  3. will enchant
  4. shall enchant
  5. will enchant
  6. will enchant
continuous present
  1. am enchanting
  2. are enchanting
  3. is enchanting
  4. are enchanting
  5. are enchanting
  6. are enchanting
subjunctive
  1. be enchanted
  2. be enchanted
  3. be enchanted
  4. be enchanted
  5. be enchanted
  6. be enchanted
diverse
  1. enchant!
  2. let's enchant!
  3. enchanted
  4. enchanting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor enchant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekoren alluring; attracting; charming; inviting; tempting
boeien fetter; handcuffs; irons; manacles
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekoren allure; charm; delight; enchant; fascinate
bevallen allure; charm; delight; enchant; fascinate bred; bring a child into the world; bring forth; calve; enjoy; give birth; give birth to; like; litter; love; please; pleasures; suit
blij maken brighten; charm; cheer; delight; enchant; fascinate; gladden; make happy; ravish cheer up; comfort; gladden; make someone glad; make someone happy; oblige someone with; please
boeien captivate; enchant; enthral; enthrall; fascinate; intrigue captivate; chain; enchain; enthral; enthrall; keep one's attention on something; shackle
fascineren captivate; enchant; enthral; enthrall; fascinate; intrigue
in verrukking brengen brighten; charm; cheer; delight; enchant; fascinate; gladden; make happy; ravish
intrigeren captivate; enchant; enthral; enthrall; fascinate; intrigue connive; scheme
plezieren brighten; charm; cheer; delight; enchant; fascinate; gladden; make happy; ravish enjoy; love; please; pleasures; suit
verblijden brighten; charm; cheer; delight; enchant; fascinate; gladden; make happy; ravish
verheugd brighten; charm; cheer; delight; enchant; fascinate; gladden; make happy; ravish
verrukken brighten; charm; cheer; delight; enchant; fascinate; gladden; make happy; ravish
- bewitch; delight; enrapture; enthral; enthrall; glamor; glamour; hex; jinx; ravish; transport; witch
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verheugd delighted; glad; happy; pleased; satisfied
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
verrukken entrance
- charm; fascinate; infatuate

Verwante woorden van "enchant":


Synoniemen voor "enchant":


Antoniemen van "enchant":

  • disenchant

Verwante definities voor "enchant":

  1. cast a spell over someone or something; put a hex on someone or something1
  2. hold spellbound1

Wiktionary: enchant

enchant
verb
  1. to cast a spell over
enchant
verb
  1. in vervoering brengen