Engels

Uitgebreide vertaling voor feeler (Engels) in het Nederlands

feeler:

feeler [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the feeler (antenna; whip aerial; blade; stem)
    de antenne; de voelspriet; de spriet; de voelhoren
    • antenne [de ~] zelfstandig naamwoord
    • voelspriet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • spriet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • voelhoren [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the feeler (tentacle)
    de taster
    • taster [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the feeler (tentacle; sensor)
    de voeler
    • voeler [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor feeler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
antenne antenna; blade; feeler; stem; whip aerial
spriet antenna; blade; feeler; stem; whip aerial blade; blade of grass
taster feeler; tentacle
voeler feeler; sensor; tentacle
voelhoren antenna; blade; feeler; stem; whip aerial
voelspriet antenna; blade; feeler; stem; whip aerial
- advance; antenna; approach; barbel; overture

Verwante woorden van "feeler":

  • feelers

Synoniemen voor "feeler":


Verwante definities voor "feeler":

  1. one of a pair of mobile appendages on the head of e.g. insects and crustaceans; typically sensitive to touch and taste1
  2. slender tactile process on the jaws of a fish1
  3. sensitivity similar to that of a receptor organ1
  4. a tentative suggestion designed to elicit the reactions of others1

Wiktionary: feeler

feeler
noun
  1. Something ventured to test other's feelings
  2. an antenna or appendage used to feel, as on an insect
  3. someone or something that feels
feeler
noun
  1. een langgerekt, gewoonlijk geleed, uitwendig orgaan op de kop van een insect dat zintuigen voor de tastzin of soms ook voor gehoor of smaak bevat

feeler vorm van feel:

to feel werkwoord (feels, felt, feeling)

  1. to feel (sense; see; perceive; notice; observe)
    zien; voelen; waarnemen; gewaarworden; bemerken; ontwaren; merken; bespeuren
    • zien werkwoord (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
    • waarnemen werkwoord (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • gewaarworden werkwoord (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • bemerken werkwoord (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)
    • ontwaren werkwoord (ontwaar, ontwaart, ontwaarde, ontwaarden, ontwaard)
    • merken werkwoord (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
    • bespeuren werkwoord (bespeur, bespeurt, bespeurde, bespeurden, bespeurd)
  2. to feel (experience; encounter)
    ondervinden; ervaren; beleven; gewaarworden; voelen
    • ondervinden werkwoord (ondervind, ondervindt, ondervond, ondervonden, ondervonden)
    • ervaren werkwoord (ervaar, ervaart, ervaarde, ervaarden, ervaard)
    • beleven werkwoord (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)
    • gewaarworden werkwoord (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  3. to feel
    voelen; iets voelen
  4. to feel (touch; grope)
    – grope or feel in search of something 1
    betasten; voelen; bevoelen
    • betasten werkwoord (betast, betastte, betastten, betast)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
    • bevoelen werkwoord (bevoel, bevoelt, bevoelde, bevoelden, bevoeld)
  5. to feel (sympathize; conceive; imagine; )
    inleven; voelen; meeleven; invoelen
    • inleven werkwoord (leef in, leeft in, leefde in, leefden in, ingeleefd)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
    • meeleven werkwoord (leef mee, leeft mee, leefde mee, leefden mee, meegeleefd)
    • invoelen werkwoord (voel in, voelt in, voelde in, voelden in, ingevoeld)

Conjugations for feel:

present
  1. feel
  2. feel
  3. feels
  4. feel
  5. feel
  6. feel
simple past
  1. felt
  2. felt
  3. felt
  4. felt
  5. felt
  6. felt
present perfect
  1. have felt
  2. have felt
  3. has felt
  4. have felt
  5. have felt
  6. have felt
past continuous
  1. was feeling
  2. were feeling
  3. was feeling
  4. were feeling
  5. were feeling
  6. were feeling
future
  1. shall feel
  2. will feel
  3. will feel
  4. shall feel
  5. will feel
  6. will feel
continuous present
  1. am feeling
  2. are feeling
  3. is feeling
  4. are feeling
  5. are feeling
  6. are feeling
subjunctive
  1. be felt
  2. be felt
  3. be felt
  4. be felt
  5. be felt
  6. be felt
diverse
  1. feel!
  2. let's feel!
  3. felt
  4. feeling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor feel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
meeleven sympathizing
ondervinden discovery; experience
voelen feeling; scanning; sensing
waarnemen detecting; discerning; noticing
zien observation; observe
- feeling; flavor; flavour; look; smell; spirit; tactile property; tone
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beleven encounter; experience; feel
bemerken feel; notice; observe; perceive; see; sense notice; observe; signal
bespeuren feel; notice; observe; perceive; see; sense
betasten feel; grope; touch
bevoelen feel; grope; touch explore; prospect; scan
ervaren encounter; experience; feel
gewaarworden encounter; experience; feel; notice; observe; perceive; see; sense attend; become aware of; find; notice; observe; perceive; see; sense; signal; witness
iets voelen feel
inleven be in sympathy with; conceive; feel; feel empathy for; imagine; intend; sympathise; sympathize; think
invoelen be in sympathy with; conceive; feel; feel empathy for; imagine; intend; sympathise; sympathize; think
meeleven be in sympathy with; conceive; feel; feel empathy for; imagine; intend; sympathise; sympathize; think commiserate; condole; feel with someone; pity; sympathise; sympathize; sympathize with; take pity
merken feel; notice; observe; perceive; see; sense assent; attend; authenticate; brand; certify; check; confirm; mark; mark with a cross; notice; observe; perceive; ratify; signal; tick; uphold; witness
ondervinden encounter; experience; feel
ontwaren feel; notice; observe; perceive; see; sense become aware of; behold; detect; discover; find; notice; perceive; reveal; see; see in; sense; spot
voelen be in sympathy with; conceive; encounter; experience; feel; feel empathy for; grope; imagine; intend; notice; observe; perceive; see; sense; sympathise; sympathize; think; touch attend; observe; perceive; touch; witness
waarnemen feel; notice; observe; perceive; see; sense attend; look at; notice; observe; perceive; see; signal; spectate; view; watch; witness
zien feel; notice; observe; perceive; see; sense attend; become aware of; behold; look at; notice; observe; perceive; see; see in; spectate; view; watch; witness
- experience; find; finger; palpate; sense
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ervaren experienced
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- be felt

Verwante woorden van "feel":


Synoniemen voor "feel":


Verwante definities voor "feel":

  1. manual stimulation of the genital area for sexual pleasure1
    • the girls hated it when he tried to sneak a feel1
  2. a property perceived by touch1
  3. an intuitive awareness1
    • he has a feel for animals1
    • it's easy when you get the feel of it1
  4. the general atmosphere of a place or situation and the effect that it has on people1
    • the feel of the city excited him1
  5. be conscious of a physical, mental, or emotional state1
    • My cold is gone--I feel fine today1
    • She felt tired after the long hike1
    • She felt sad after her loss1
  6. have a feeling or perception about oneself in reaction to someone's behavior or attitude1
    • She felt small and insignificant1
    • You make me feel naked1
    • I made the students feel different about themselves1
  7. come to believe on the basis of emotion, intuitions, or indefinite grounds1
    • I feel that he doesn't like me1
  8. examine by touch1
  9. pass one's hands over the sexual organs of1
    • He felt the girl in the movie theater1
  10. examine (a body part) by palpation1
    • The runner felt her pulse1
  11. undergo an emotional sensation or be in a particular state of mind1
    • She felt resentful1
    • He felt regret1
  12. perceive by a physical sensation, e.g., coming from the skin or muscles1
    • He felt the wind1
    • She felt an object brushing her arm1
    • He felt his flesh crawl1
    • She felt the heat when she got out of the car1
  13. undergo passive experience of:1
    • We felt the effects of inflation1
    • her fingers felt their way through the string quartet1
    • she felt his contempt of her1
  14. grope or feel in search of something1
    • He felt for his wallet1
  15. produce a certain impression1
    • It feels nice to be home again1
  16. find by testing or cautious exploration1
    • He felt his way around the dark room1
  17. be felt or perceived in a certain way1
    • The ground feels shaky1
    • The sheets feel soft1

Wiktionary: feel

feel
verb
  1. -
  2. transitive: to experience an emotion or other mental state about
feel
verb
  1. zich thuis voelen, wennen, gewoon worden
  2. met het (innerlijk) gevoelszintuig gewaarworden
  3. gewaarworden door aanraking, meestal met betrekking tot temperatuur of druk

Cross Translation:
FromToVia
feel tasten; betasten; voelen; bevoelen palper — Traductions à trier suivant le sens
feel gewaarworden; voelen; aanvoelen; gevoelen ressentir — Sentir, éprouver.
feel zin; zintuig; betekenis senssignification, ce que quelque chose veut dire.
feel gevoeligheid sensibilitéqualité par laquelle un sujet est sensible aux impressions physiques.
feel voelen; gewaarworden; aanvoelen; gevoelen; tasten; betasten; bevoelen; geuren; rieken; ruiken sentir — Traductions à trier suivant le sens
feel aankomen; toucheren; aanboren touchermettre la main sur quelque chose.
feel tasten; betasten; voelen; bevoelen; peuteren; pulken; vingeren tâtertoucher, manier doucement une chose, pour savoir si elle est dure ou molle, sec ou humide, froide ou chaude, etc.

Verwante vertalingen van feeler