Engels

Uitgebreide vertaling voor grasp (Engels) in het Nederlands

grasp:

to grasp werkwoord (grasps, grasped, grasping)

  1. to grasp (realize; contain; get to know; hold; realise)
    realiseren; onderkennen; beseffen; inzien; doorzien
    • realiseren werkwoord (realiseer, realiseert, realiseerde, realiseerden, gerealiseerd)
    • onderkennen werkwoord (onderken, onderkent, onderkende, onderkenden, onderkend)
    • beseffen werkwoord (besef, beseft, besefte, beseften, beseft)
    • inzien werkwoord (zie in, ziet in, zag in, zagen in, ingezien)
    • doorzien werkwoord (doorzie, doorziet, doorzag, doorzagen, doorzien)
  2. to grasp (comprehend; understand; get)
    begrijpen; snappen; inzien; met het verstand vatten
    • begrijpen werkwoord (begrijp, begrijpt, begreep, begrepen, begrepen)
    • snappen werkwoord (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
    • inzien werkwoord (zie in, ziet in, zag in, zagen in, ingezien)
  3. to grasp (clasp; clutch; grip; seize)
    omklemmen; klemmen; knellen
    • omklemmen werkwoord (omklem, omklemt, omklemde, omklemden, omklemd)
    • klemmen werkwoord (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)
    • knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)
  4. to grasp (snatch away; caught; snatch; )
    grissen; grijpen; jatten; snaaien; pikken; wegkapen; graaien
    • grissen werkwoord (gris, grist, grisde, grisden, gegrist)
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • snaaien werkwoord (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
  5. to grasp (grab; clamp; take hold of; )
    grijpen; vastpakken; aanklampen; beetpakken; vastklampen; beetgrijpen
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • vastpakken werkwoord (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)
    • aanklampen werkwoord (klamp aan, klampt aan, klampte aan, klampten aan, aangeklampt)
    • beetpakken werkwoord (pak beet, pakt beet, pakte beet, pakten beet, beetgepakt)
    • vastklampen werkwoord (klamp vast, klampt vast, klampte vast, klampten vast, vastgeklampt)
    • beetgrijpen werkwoord

Conjugations for grasp:

present
  1. grasp
  2. grasp
  3. grasps
  4. grasp
  5. grasp
  6. grasp
simple past
  1. grasped
  2. grasped
  3. grasped
  4. grasped
  5. grasped
  6. grasped
present perfect
  1. have grasped
  2. have grasped
  3. has grasped
  4. have grasped
  5. have grasped
  6. have grasped
past continuous
  1. was grasping
  2. were grasping
  3. was grasping
  4. were grasping
  5. were grasping
  6. were grasping
future
  1. shall grasp
  2. will grasp
  3. will grasp
  4. shall grasp
  5. will grasp
  6. will grasp
continuous present
  1. am grasping
  2. are grasping
  3. is grasping
  4. are grasping
  5. are grasping
  6. are grasping
subjunctive
  1. be grasped
  2. be grasped
  3. be grasped
  4. be grasped
  5. be grasped
  6. be grasped
diverse
  1. grasp!
  2. let's grasp!
  3. grasped
  4. grasping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

grasp [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the grasp (understanding; comprehension; notion)
    begrijpen; het inzicht

Vertaal Matrix voor grasp:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanklampen laying hands on; taking hold of
beetpakken having a grip; hold; laying hands on; taking hold of
begrijpen comprehension; grasp; notion; understanding understanding
grijpen arrest; grab; taking
inzicht comprehension; grasp; notion; understanding angle; aspect; attitude; awareness; conception; discernment; idea; insight; interpretation; mind; notion; opinion; outlook; perception; perspective; point of view; reading; reason; stand; understanding; version; view; vision; way of thinking
snappen understanding
vastpakken having a grip; hold
- appreciation; clasp; clench; clutch; clutches; compass; grip; hold; range; reach
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanklampen catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of
beetgrijpen catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of catch
beetpakken catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of catch
begrijpen comprehend; get; grasp; understand interpret; take up; understand
beseffen contain; get to know; grasp; hold; realise; realize
doorzien contain; get to know; grasp; hold; realise; realize see through
graaien catch; caught; clasp; clutch; drag; grasp; grip; pilfer; reach; root; rout; rummage about; scratch; seize; slave away; slog away; snatch; snatch away; snout; stick; toil and moil; yearn grabble; grope about; rummage about; rummage around
grijpen catch; caught; clamp; clasp; clutch; drag; grab; grasp; grip; pilfer; reach; root; rout; rummage about; scratch; seize; slave away; slog away; snatch; snatch away; snout; stick; take hold of; toil and moil; yearn capture; catch; dive in; fall to; grab; grip; seize; serve oneself; strike; take; trap
grissen catch; caught; clasp; clutch; drag; grasp; grip; pilfer; reach; root; rout; rummage about; scratch; seize; slave away; slog away; snatch; snatch away; snout; stick; toil and moil; yearn cadge; cajole; coax; cuddle; obtain by begging; pilfer; pinch; snatch; wheedle
inzien comprehend; contain; get; get to know; grasp; hold; realise; realize; understand be on to; look into; rumble to; see through; understand
jatten catch; caught; clasp; clutch; drag; grasp; grip; pilfer; reach; root; rout; rummage about; scratch; seize; slave away; slog away; snatch; snatch away; snout; stick; toil and moil; yearn cadge; collar; expropriate; filch; go thieving; make off with; nick; pilfer; pinch; purloin; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take away
klemmen clasp; clutch; grasp; grip; seize
knellen clasp; clutch; grasp; grip; seize clamp; gag; oppress; pinch; press; squeeze
met het verstand vatten comprehend; get; grasp; understand
omklemmen clasp; clutch; grasp; grip; seize
onderkennen contain; get to know; grasp; hold; realise; realize
pikken catch; caught; clasp; clutch; drag; grasp; grip; pilfer; reach; root; rout; rummage about; scratch; seize; slave away; slog away; snatch; snatch away; snout; stick; toil and moil; yearn cadge; cajole; coax; collar; cuddle; expropriate; filch; go thieving; make off with; nick; obtain by begging; pilfer; pinch; purloin; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take away; wheedle
realiseren contain; get to know; grasp; hold; realise; realize bring about; effect; realise; realize
snaaien catch; caught; clasp; clutch; drag; grasp; grip; pilfer; reach; root; rout; rummage about; scratch; seize; slave away; slog away; snatch; snatch away; snout; stick; toil and moil; yearn cadge; collar; expropriate; filch; go thieving; make off with; nick; pilfer; pinch; purloin; rob; snatch; snatch away; snatch off; snitch; steal; swipe; take; take away
snappen comprehend; get; grasp; understand catch; catch s.o. in the act; catcj s.o. red-handed; seize; snatch; sneak up on; take unaware; tattle; twig
vastklampen catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of
vastpakken catch; clamp; clasp; grab; grasp; grip; seize; take hold of catch
wegkapen catch; caught; clasp; clutch; drag; grasp; grip; pilfer; reach; root; rout; rummage about; scratch; seize; slave away; slog away; snatch; snatch away; snout; stick; toil and moil; yearn cadge; collar; expropriate; filch; go thieving; make off with; nick; pilfer; pinch; purloin; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take away
- apprehend; compass; comprehend; dig; get the picture; grok; hold on; savvy
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorzien fathomed

Verwante woorden van "grasp":


Synoniemen voor "grasp":


Verwante definities voor "grasp":

  1. the act of grasping1
  2. an intellectual hold or understanding1
    • a terrible power had her in its grasp1
  3. the limit of capability1
  4. understanding of the nature or meaning or quality or magnitude of something1
    • he has a good grasp of accounting practices1
  5. get the meaning of something1
  6. hold firmly1

Wiktionary: grasp

grasp
noun
  1. understanding
  2. grip
verb
  1. to understand
  2. to grip
grasp
noun
  1. (m) grijpende beweging om iets te omvatten, te bemachtigen
verb
  1. plotseling iets of iemand beetpakken

Cross Translation:
FromToVia
grasp grijpen; vatten erfassen — (transitiv) ergreifen, mitreißen
grasp overweg komen; met verstehen — (reflexiv) ohne Streitigkeiten mit jemandem auskommen, eine gute persönliche Beziehung zu jemandem haben
grasp bemachtigen; grijpen; aangrijpen; vastgrijpen agripper — sens transitif
grasp vatten; grijpen; halen; inslaan; teisteren; beetkrijgen; beetnemen; pakken; vangen; vastpakken; bemachtigen; aangrijpen; vastgrijpen saisir — Prendre vivement.
grasp gewaar worden; merken; bemerken; vernemen; waarnemen; begrijpen saisir — Discerner, comprendre.
grasp verdenken; doorkrijgen soupçonner — Avoir, concernant quelqu’un ou quelque chose, une opinion, une présomption désavantageux, mais incertaine et mêlée de doute.

Verwante vertalingen van grasp