Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal interactive

Vertaal interactive van Engels naar Nederlands

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

interactive:
- interactief
Wiktionary:
- interactive → interactief
- interactive → interactief
- interact → interageren, elkaar, beïnvloeden, in wisselwerking zijn met
- interact → tussenspel, entr’acte
- interact → bezoeken, over de vloer komen, verkeren

Engels

Uitgebreide vertaling voor interactive (Engels) in het Nederlands

interactive:

interactive bijvoeglijk naamwoord

interactive

– Characterized by conversational exchange of input and output, as when a user enters a question or command and the system immediately responds. The interactivity of microcomputers is one of the features that makes them approachable and easy to use. ¹
interactief
- interactief bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor interactive:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
interactief	interactive
-	interactional; synergistic

Synoniemen voor "interactive":

synergistic
interactional; reciprocal; mutual

Antoniemen van "interactive":

antagonistic

Verwante definities voor "interactive":

used especially of drugs or muscles that work together so the total effect is greater than the sum of the two (or more)²
capable of acting on or influencing each other²
Characterized by conversational exchange of input and output, as when a user enters a question or command and the system immediately responds. The interactivity of microcomputers is one of the features that makes them approachable and easy to use.¹

Wiktionary: interactive

interactive

adjective

in wisselwerking
- interactief → interactive

Cross Translation:

From	To	Via
• interactive	→ interactief	↔ interactif — informatique\|fr qualifier les matériel, les programmes ou les condition d’exploitation qui permettre des action réciproque avec des utilisateur ou avec des appareil.

interact:

Verwante woorden van "interact":

interactive

Synoniemen voor "interact":

act; move

Verwante definities voor "interact":

act together or towards others or with others²
- He should interact more with his colleagues²

Wiktionary: interact

interact

verb

act upon each other
- interact → interageren; elkaar; beïnvloeden; in wisselwerking zijn met

noun

act or piece between others
- interact → tussenspel; entr’acte

Cross Translation:

From	To	Via
• interact	→ bezoeken; over de vloer komen; verkeren	↔ fréquenter — aller souvent dans un lieu.