Engels

Uitgebreide vertaling voor linger (Engels) in het Nederlands

linger:

to linger werkwoord (lingers, lingered, lingering)

  1. to linger (stay; sojourn; loiter)
    blijven; vertoeven; verwijlen; toeven
    • blijven werkwoord (blijf, blijft, bleef, bleven, gebleven)
    • vertoeven werkwoord (vertoef, vertoeft, vertoefde, vertoefden, vertoefd)
    • verwijlen werkwoord (verwijl, verwijlt, verwijlde, verwijlden, verwijld)
    • toeven werkwoord (toef, toeft, toefte, toeften, getoefd)
  2. to linger (dawdle; tarry; loiter; waffle)
    treuzelen; talmen; drentelen; teuten; dralen
    • treuzelen werkwoord (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • drentelen werkwoord (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
    • teuten werkwoord (teut, teutte, teutten, geteut)
    • dralen werkwoord (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
  3. to linger (delay; procrastinate; dawdle; )
    hannesen; zeiken; teuten; dralen; treuzelen; talmen; drentelen; aarzelen; zaniken; druilen; zeuren
    • hannesen werkwoord
    • zeiken werkwoord (zeik, zeikt, zeek, zeken, gezeken)
    • teuten werkwoord (teut, teutte, teutten, geteut)
    • dralen werkwoord (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
    • treuzelen werkwoord (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • drentelen werkwoord (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • zaniken werkwoord (zanik, zanikt, zanikte, zanikten, gezanik)
    • druilen werkwoord (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)
    • zeuren werkwoord (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
  4. to linger (hesitate; doubt; waver; )
    aarzelen; talmen; weifelen; dubben
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
    • dubben werkwoord (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)
  5. to linger (hang around; hang about)
    blijven hangen; dralen; talmen
    • blijven hangen werkwoord (blijf hangen, blijft hangen, bleef hangen, bleven hangen, hangen gebleven)
    • dralen werkwoord (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)

Conjugations for linger:

present
  1. linger
  2. linger
  3. lingers
  4. linger
  5. linger
  6. linger
simple past
  1. lingered
  2. lingered
  3. lingered
  4. lingered
  5. lingered
  6. lingered
present perfect
  1. have lingered
  2. have lingered
  3. has lingered
  4. have lingered
  5. have lingered
  6. have lingered
past continuous
  1. was lingering
  2. were lingering
  3. was lingering
  4. were lingering
  5. were lingering
  6. were lingering
future
  1. shall linger
  2. will linger
  3. will linger
  4. shall linger
  5. will linger
  6. will linger
continuous present
  1. am lingering
  2. are lingering
  3. is lingering
  4. are lingering
  5. are lingering
  6. are lingering
subjunctive
  1. be lingered
  2. be lingered
  3. be lingered
  4. be lingered
  5. be lingered
  6. be lingered
diverse
  1. linger!
  2. let's linger!
  3. lingered
  4. lingering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor linger:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zeiken pee
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarzelen brood over; dawdle; defer; delay; deter; doubt; hesitate; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry; waver be indecised; hesitate; procrastinate; put off; question; tarry; vacillate; waver
blijven linger; loiter; sojourn; stay continue; last; remain; stay; stay the same
blijven hangen hang about; hang around; linger hang in; hold on; maintain; stay attached; stick
dralen dawdle; delay; hang about; hang around; linger; loiter; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry; waffle
drentelen dawdle; delay; linger; loiter; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry; waffle saunter; stroll
druilen dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry drizzle; rain
dubben brood over; defer; delay; deter; doubt; hesitate; linger; tarry; waver dub; synchronise; synchronize
hannesen dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry
talmen brood over; dawdle; defer; delay; deter; doubt; hang about; hang around; hesitate; linger; loiter; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry; waffle; waver
teuten dawdle; delay; linger; loiter; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry; waffle
toeven linger; loiter; sojourn; stay
treuzelen dawdle; delay; linger; loiter; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry; waffle
vertoeven linger; loiter; sojourn; stay
verwijlen linger; loiter; sojourn; stay
weifelen brood over; defer; delay; deter; doubt; hesitate; linger; tarry; waver be indecised; hesitate; procrastinate; put off; question; tarry; vacillate; waver
zaniken dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry
zeiken dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry be a pain in the neck; keep on; nag
zeuren dawdle; delay; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry bluster; carry on one's point; complain; complaint; deplore; gripe; grouse; grumble; harp; nag
- dawdle; hover; tarry

Verwante woorden van "linger":


Synoniemen voor "linger":


Antoniemen van "linger":


Verwante definities voor "linger":

  1. leave slowly and hesitantly1
  2. take one's time; proceed slowly1
  3. move to and fro1
    • The shy student lingered in the corner1
  4. remain present although waning or gradually dying1
    • Her perfume lingered on1

Wiktionary: linger

linger
verb
  1. consider or contemplate
  2. remain alive or existent
  3. stay or remain in a place or situation

Verwante vertalingen van linger