Engels

Uitgebreide vertaling voor make up (Engels) in het Nederlands

make up:

to make up werkwoord (makes up, made up, making up)

  1. to make up (invent; contrive; devise)
    bedenken; verzinnen; uitdenken; verdichten; fantaseren; voorwenden
    • bedenken werkwoord (bedenk, bedenkt, bedacht, bedachten, bedacht)
    • verzinnen werkwoord (verzin, verzint, verzon, verzonnen, verzonnen)
    • uitdenken werkwoord (denk uit, denkt uit, dacht uit, dachten uit, uitgedacht)
    • verdichten werkwoord (verdicht, verdichtte, verdichtten, verdicht)
    • fantaseren werkwoord (fantaseer, fantaseert, fantaseerde, fantaseerden, gefantaseerd)
    • voorwenden werkwoord (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)
  2. to make up (make good; rectify)
    goedmaken; bijspijkeren; inhalen
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
    • bijspijkeren werkwoord (spijker bij, spijkert bij, spijkerde bij, spijkerden bij, bijgespijkerd)
    • inhalen werkwoord (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)
  3. to make up
    schminken
    • schminken werkwoord (schmink, schminkt, schminkte, schminkten, geschminkt)
  4. to make up
    het goed maken; goed gaan
  5. to make up
    grimeren
    • grimeren werkwoord (grimeer, grimeert, grimeerde, grimeerden, gegrimeerd)
  6. to make up (put on make-up)
    opsmukken; opmaken; make-up aanbrengen; optutten
    • opsmukken werkwoord (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • opmaken werkwoord (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • make-up aanbrengen werkwoord
    • optutten werkwoord (tut op, tutte op, tutten op, opgetut)
  7. to make up (share in the costs; contribute; pay)
    bijleggen; meebetalen
    • bijleggen werkwoord (leg bij, legt bij, legde bij, legden bij, bijgelegd)
    • meebetalen werkwoord
  8. to make up (patch up a quarrel; settle)
    schikken; ruzie bijleggen
  9. to make up (lie; fabricate; fib)
    voorliegen; voorjokken
    • voorliegen werkwoord (lieg voor, liegt voor, loog voor, logen voor, voorgelogen)
    • voorjokken werkwoord (jok voor, jokt voor, jokte voor, jokten voor, voorgejokt)

Conjugations for make up:

present
  1. make up
  2. make up
  3. makes up
  4. make up
  5. make up
  6. make up
simple past
  1. made up
  2. made up
  3. made up
  4. made up
  5. made up
  6. made up
present perfect
  1. have made up
  2. have made up
  3. has made up
  4. have made up
  5. have made up
  6. have made up
past continuous
  1. was making up
  2. were making up
  3. was making up
  4. were making up
  5. were making up
  6. were making up
future
  1. shall make up
  2. will make up
  3. will make up
  4. shall make up
  5. will make up
  6. will make up
continuous present
  1. am making up
  2. are making up
  3. is making up
  4. are making up
  5. are making up
  6. are making up
subjunctive
  1. be made up
  2. be made up
  3. be made up
  4. be made up
  5. be made up
  6. be made up
diverse
  1. make up!
  2. let's make up!
  3. made up
  4. making up
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor make up:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fantaseren dishing up; invent
goedmaken atoning for; making up for; redeem
inhalen taking in
opmaken draft; draw up; edit; formulate
opsmukken decorating; dressing up; trimming
schikken arrangement; ordening
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedenken contrive; devise; invent; make up contemplate; devise; lay schemes; make plans; meditate on; muse on; plan; plot; ponder on; reflect on; remember
bijleggen contribute; make up; pay; share in the costs contribute more; pay an additional charge; pay extra; pay in; reconcile; settle; settle the difference
bijspijkeren make good; make up; rectify
fantaseren contrive; devise; invent; make up
goed gaan make up
goedmaken make good; make up; rectify better; compensate for; correct; counterbalance; fix; get better; improve; make better; make good; mend; put straight; reconcile; rectify; renew; repair; restore; set right; settle
grimeren make up
het goed maken make up
inhalen make good; make up; rectify catch up; catch up with; draw in; gain; haul in; move past; overtake; pass; ride past; run in; sail past; take in
make-up aanbrengen make up; put on make-up
meebetalen contribute; make up; pay; share in the costs
opmaken make up; put on make-up adorn; burn up; consume; decorate; dress; dunnage; finish; garnish; get started; make a start; make-up; ornament; spend; squander; trim; use; use up
opsmukken make up; put on make-up adorn; beautify; decorate; doll up; dress; dress up; dunnage; embellish; finish; garnish; ornament; trim
optutten make up; put on make-up doll up; dress up
ruzie bijleggen make up; patch up a quarrel; settle clear up; discuss; patch up a quarrel; talk out
schikken make up; patch up a quarrel; settle arrange; fix; order; reconcile; regulate; settle; suit; suit one's convenience
schminken make up
uitdenken contrive; devise; invent; make up figure out; puzzle out
verdichten contrive; devise; invent; make up
verzinnen contrive; devise; invent; make up devise; lay schemes; make plans; plan; plot
voorjokken fabricate; fib; lie; make up
voorliegen fabricate; fib; lie; make up
voorwenden contrive; devise; invent; make up do as if; feign; pretend; simulate
- be; catch up with; compensate; comprise; conciliate; constitute; cook up; correct; counterbalance; even off; even out; even up; fabricate; invent; make; manufacture; patch up; pay; pay off; reconcile; represent; settle
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- reconcile; settle

Synoniemen voor "make up":


Verwante definities voor "make up":

  1. apply make-up or cosmetics to one's face to appear prettier1
  2. put in order or neaten1
    • make up a room1
  3. come to terms1
  4. make up something artificial or untrue1
  5. devise or compose1
  6. do or give something to somebody in return1
  7. make up work that was missed due to absence at a later point1
    • I have to make up a French exam1
  8. form or compose1
  9. adjust for1

Wiktionary: make up

make up
verb
  1. (overgankelijk) schminken om er de voor de rol vereiste uitdrukking aan te geven
  2. (overgankelijk) refl|nld een gezicht beschilderen, overdreven make-up opdoen

Cross Translation:
FromToVia
make up compenseren; goedmaken; vergoeden compenserdédommager une perte par un avantage considéré comme équivalent.
make up blanketten; grimeren; schminken maquiller — Farder, recouvrir de fard.

Verwante vertalingen van make up