Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal manufacturing

Vertaal manufacturing van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. manufacturing:
  2. manufacture:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor manufacturing (Engels) in het Nederlands

manufacturing:

manufacturing [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the manufacturing (fabrication; producing; making; )
    vervaardigen; fabriceren; produceren; de vervaardiging; maken; aanmaken

Vertaal Matrix voor manufacturing:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmaken fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing preparation
fabriceren fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
maken fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing creating; making; manufacture; production
produceren fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
vervaardigen fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
vervaardiging fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing making; manufacture; production
- fabrication; manufacture
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmaken connect; ignite; inflame; kindle; light; put on; start; switch on; turn on
fabriceren construct; fabricate; make; manufacture; produce
maken conceptualise; conceptualize; construct; create; design; fabricate; fix; form; invent; knead; make; manufacture; massage; mend; model; mould; prepare; produce; repair; restore; shape
produceren construct; fabricate; make; manufacture; produce
vervaardigen construct; fabricate; form; knead; make; manufacture; massage; model; mould; produce; shape
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- production

Verwante woorden van "manufacturing":


Verwante definities voor "manufacturing":

  1. the act of making something (a product) from raw materials1
    • manufacturing is vital to Great Britain1

manufacturing vorm van manufacture:

to manufacture werkwoord (manufactures, manufactured, manufacturing)

  1. to manufacture (produce; fabricate; construct; make)
    produceren; maken; vervaardigen; voortbrengen; fabriceren
    • produceren werkwoord (produceer, produceert, produceerde, produceerden, geproduceerd)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • vervaardigen werkwoord
    • voortbrengen werkwoord (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • fabriceren werkwoord (fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)
  2. to manufacture (create; make; conceptualize; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)

Conjugations for manufacture:

present
  1. manufacture
  2. manufacture
  3. manufactures
  4. manufacture
  5. manufacture
  6. manufacture
simple past
  1. manufactured
  2. manufactured
  3. manufactured
  4. manufactured
  5. manufactured
  6. manufactured
present perfect
  1. have manufactured
  2. have manufactured
  3. has manufactured
  4. have manufactured
  5. have manufactured
  6. have manufactured
past continuous
  1. was manufacturing
  2. were manufacturing
  3. was manufacturing
  4. were manufacturing
  5. were manufacturing
  6. were manufacturing
future
  1. shall manufacture
  2. will manufacture
  3. will manufacture
  4. shall manufacture
  5. will manufacture
  6. will manufacture
continuous present
  1. am manufacturing
  2. are manufacturing
  3. is manufacturing
  4. are manufacturing
  5. are manufacturing
  6. are manufacturing
subjunctive
  1. be manufactured
  2. be manufactured
  3. be manufactured
  4. be manufactured
  5. be manufactured
  6. be manufactured
diverse
  1. manufacture!
  2. let's manufacture!
  5. manufactured
  6. manufacturing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

manufacture [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the manufacture (production; making)
    de vervaardiging; maken; de productie; de fabricage
  2. the manufacture (product; creation)
    het product; het fabrikaat; het maaksel
    • product [het ~] zelfstandig naamwoord
    • fabrikaat [het ~] zelfstandig naamwoord
    • maaksel [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the manufacture (construction; making)
    de constructie; de fabricage
  4. the manufacture (make; brand)
    de maak
    • maak [de ~] zelfstandig naamwoord
    het merk
    – naam die een fabrikant aan een produkt geeft 2
    • merk [het ~] zelfstandig naamwoord
      • welk merk koffie gebruik jij?2
  5. the manufacture (production)
    de fabricatie
  6. the manufacture (make)
    de makelij
    • makelij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor manufacture:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
constructie construction; making; manufacture building; composition; construction
fabricage construction; making; manufacture; production fabrication; production
fabricatie manufacture; production
fabriceren fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
fabrikaat creation; manufacture; product manufactured goods
maak brand; make; manufacture
maaksel creation; manufacture; product creating; creation
makelij make; manufacture
maken making; manufacture; production creating; fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
merk brand; make; manufacture brand; brand name; distinctive mark; distinguishing mark; identifying mark; mark; name; trademark
produceren fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
product creation; manufacture; product benefit; gain; good; output; profit; return; yield
productie making; manufacture; production fabrication; production
scheppen creating; making; spades
vervaardigen fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
vervaardiging making; manufacture; production fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
- fabrication; industry; manufacturing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fabriceren construct; fabricate; make; manufacture; produce
in het leven roepen conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare
maken conceptualise; conceptualize; construct; create; design; fabricate; invent; make; manufacture; prepare; produce create; fix; form; knead; massage; mend; model; mould; repair; restore; shape
produceren construct; fabricate; make; manufacture; produce
scheppen conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare dig out; dig up; excavate; exhume; expose; ladle; lay open; open up; spoon; unearth
vervaardigen construct; fabricate; make; manufacture; produce form; knead; massage; model; mould; shape
voortbrengen construct; fabricate; make; manufacture; produce bred; breed; bring a child into the world; bring forth; calve; clone; cultivate; give birth; give birth to; litter
- construct; cook up; fabricate; invent; make up
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- generation; make; procreation; produce; product; production

Verwante woorden van "manufacture":


Synoniemen voor "manufacture":


Verwante definities voor "manufacture":

  1. the organized action of making of goods and services for sale1
  2. the act of making something (a product) from raw materials1
    • an improvement in the manufacture of explosives1
    • manufacturing is vital to Great Britain1
  3. make up something artificial or untrue1
  4. put together out of artificial or natural components or parts1
    • They manufacture small toys1
  5. create or produce in a mechanical way1
    • This novelist has been manufacturing his books following his initial success1
  6. produce naturally1
    • this gland manufactures a specific substance only1

Wiktionary: manufacture

manufacture
verb
  1. to produce goods
  2. to make things
Cross Translation:
FromToVia
• manufacture → maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; fabriceren; vervaardigen ↔ fabriquer — exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.

Verwante vertalingen van manufacturing







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0377 seconde
Page rendered in 1.0 seconds