Engels

Uitgebreide vertaling voor multiply (Engels) in het Nederlands

multiply:

to multiply werkwoord (multiplies, multiplied, multiplying)

  1. to multiply (duplicate)
    vermenigvuldigen; verveelvoudigen
    • vermenigvuldigen werkwoord (vermenigvuldig, vermenigvuldigt, vermenigvuldigde, vermenigvuldigden, vermenigvuldigd)
    • verveelvoudigen werkwoord (verveelvoudig, verveelvoudigt, verveelvoudigde, verveelvoudigden, verveelvoudigd)
  2. to multiply (duplicate)
  3. to multiply (reproduce)
    vermenigvuldigen; voortplanten
    • vermenigvuldigen werkwoord (vermenigvuldig, vermenigvuldigt, vermenigvuldigde, vermenigvuldigden, vermenigvuldigd)
    • voortplanten werkwoord (plant voort, plantte voort, plantten voort, voortgeplant)
  4. to multiply (stencil; duplicate)
    stencilen; kopiëren
    • stencilen werkwoord (stencil, stencilt, stencilde, stencilden, gestencild)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
  5. to multiply (augment; expand; increase; accumulate; stow)
    aangroeien; zich vermeerderen

Conjugations for multiply:

present
  1. multiply
  2. multiply
  3. multiplies
  4. multiply
  5. multiply
  6. multiply
simple past
  1. multiplied
  2. multiplied
  3. multiplied
  4. multiplied
  5. multiplied
  6. multiplied
present perfect
  1. have multiplied
  2. have multiplied
  3. has multiplied
  4. have multiplied
  5. have multiplied
  6. have multiplied
past continuous
  1. was multiplying
  2. were multiplying
  3. was multiplying
  4. were multiplying
  5. were multiplying
  6. were multiplying
future
  1. shall multiply
  2. will multiply
  3. will multiply
  4. shall multiply
  5. will multiply
  6. will multiply
continuous present
  1. am multiplying
  2. are multiplying
  3. is multiplying
  4. are multiplying
  5. are multiplying
  6. are multiplying
subjunctive
  1. be multiplied
  2. be multiplied
  3. be multiplied
  4. be multiplied
  5. be multiplied
  6. be multiplied
diverse
  1. multiply!
  2. let's multiply!
  3. multiplied
  4. multiplying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor multiply:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kopiëren copying
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangroeien accumulate; augment; expand; increase; multiply; stow add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise
dupliceren duplicate; multiply ghost
kopiëren duplicate; multiply; stencil copy; counterfeit; crib; falsify; forge; imitate; make a copy; make a copy of; take off
multipliceren duplicate; multiply
stencilen duplicate; multiply; stencil duplicate
vermenigvuldigen duplicate; multiply; reproduce double; duplicate
verveelvoudigen duplicate; multiply
voortplanten multiply; reproduce
zich vermeerderen accumulate; augment; expand; increase; multiply; stow
- breed; manifold; procreate; reproduce
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- breed; propagate

Verwante woorden van "multiply":


Synoniemen voor "multiply":


Antoniemen van "multiply":


Verwante definities voor "multiply":

  1. in several ways; in a multiple manner1
    • they were multiply checked for errors1
  2. have offspring or produce more individuals of a given animal or plant1
  3. have young (animals) or reproduce (organisms)1
  4. combine or increase by multiplication1
    • He managed to multiply his profits1
  5. combine by multiplication1
    • multiply 10 by 151

Wiktionary: multiply

multiply
verb
  1. transitive: perform multiplication on (a number)

Verwante vertalingen van multiply