Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor oneness (Engels) in het Nederlands

oneness:

oneness bijvoeglijk naamwoord

  1. oneness (united; concordant; solidary; )
    eensgezind; eendrachtig; harmonieus; saamhorig

oneness [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the oneness (unanimity; consensus; unity; harmony)
    de eensgezindheid; de saamhorigheid; de eendrachtigheid
  2. the oneness (uniformity)
    de eenzelvigheid; de uniformiteit

Vertaal Matrix voor oneness:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eendrachtigheid consensus; harmony; oneness; unanimity; unity accord; concord; conscencus; consensus; consensus of opinion; consonance; harmony; solidarity; unanimity
eensgezindheid consensus; harmony; oneness; unanimity; unity accord; alliance; concord; connection; connexion; conscencus; consensus; consensus of opinion; consonance; harmony; solidarity; togetherness; unanimity
eenzelvigheid oneness; uniformity
saamhorigheid consensus; harmony; oneness; unanimity; unity alliance; connection; connexion; solidarity; togetherness
uniformiteit oneness; uniformity blandness; boredom; drabness; dullness; monotony; paleness; sallowness; sameness; uniformity; unit; unity
- unity
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eendrachtig concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united
eensgezind concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united unanimous
harmonieus concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united harmonious; melodious; sonorous
saamhorig concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united solidary

Verwante woorden van "oneness":


Synoniemen voor "oneness":


Verwante definities voor "oneness":

  1. the quality of being united into one1

Wiktionary: oneness

oneness
noun
  1. state of being undivided

one:

one bijvoeglijk naamwoord

  1. one (single; a; an)
    een; eentje
    • een bijvoeglijk naamwoord
    • eentje bijvoeglijk naamwoord
  2. one (ane; i; 1)
    – used of a single unit or thing; not two or more 1
    een; één
    • een bijvoeglijk naamwoord
    • één bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor one:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- 1; I; ace; single; unity
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
een 1; a; an; ane; i; one; single
één 1; ane; i; one
- matchless; nonpareil; one and only; peerless; unitary; unmatchable; unmatched; unrivaled; unrivalled
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- only; single; sole
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eentje a; an; one; single

Verwante woorden van "one":


Synoniemen voor "one":


Verwante definities voor "one":

  1. eminent beyond or above comparison1
    • she's one girl in a million1
  2. indefinite in time or position1
    • he will come one day1
    • one place or another1
  3. being a single entity made by combining separate components1
    • three chemicals combining into one solution1
  4. used informally as an intensifier1
    • that is one fine dog1
  5. of the same kind or quality1
    • two animals of one species1
  6. used of a single unit or thing; not two or more1
  7. having the indivisible character of a unit1
    • spoke with one voice1
  8. a single person or thing1
    • he is the best one1
    • this is the one I ordered1
  9. the smallest whole number or a numeral representing this number1
    • he has the one but will need a two and three to go with it1
    • they had lunch at one1

Wiktionary: one

one
adjective
  1. being an unknown person with the specified name
  2. being a preeminent example
  3. the same
  4. sole, only
  5. whole, entire
  6. a single, unspecified thing
  7. of a period of time
noun
  1. dollar bill
  2. neutral element in multiplication
  3. digit or figure
en-pron
  1. indefinite personal pronoun
numeral
  1. cardinal number 1
one
pronoun
  1. iemand, maar niemand in het bijzonder
number
  1. de inhoud van de kleinste niet-lege verzameling

Cross Translation:
FromToVia
one één; een eins — die Kardinalzahl zwischen null und zwei
one ze; zij man — die Leute (im Sinne von: die Öffentlichkeit)
one men on — Personne indéfinie
one enige; een of ander; een of andere; enigerlei quelconque — (vieilli) quel que ce soit ; quel qu’il soit, quelle qu’elle soit. — note Employé avec la négation, il se placer toujours après le nom.
one één; een; 'n un — Marque l’unité