Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal panting

Vertaal panting van Engels naar Nederlands

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

panting:
- kortademig; hijgerig
pant:
- hijgen; blazen; puffen
- broek
Wiktionary:
- pant → gehijg
- pant → hijgen

Engels

Uitgebreide vertaling voor panting (Engels) in het Nederlands

panting:

panting bijvoeglijk naamwoord

panting (short of breath; short-winded)
kortademig; hijgerig
- kortademig bijvoeglijk naamwoord
- hijgerig bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor panting:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	heaving; trousering
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hijgerig	panting; short of breath; short-winded
kortademig	panting; short of breath; short-winded

Verwante woorden van "panting":

pant

Synoniemen voor "panting":

blown; gasping; out of breath; pursy; short-winded; winded; breathless; dyspneic; dyspnoeic; dyspneal; dyspnoeal
heaving; breathing; external respiration; respiration; ventilation
trousering; fabric; cloth; material; textile

Verwante definities voor "panting":

breathing heavily (as after exertion)¹
any fabric used to make trousers¹

pant:

to pant werkwoord (pants, panted, panting)

to pant (wheeze; blow; gasp; puff)
hijgen; blazen; puffen
- hijgen werkwoord (hijg, hijgt, hijgde, hijgden, gehijgd)
- blazen werkwoord (blaas, blaast, blies, bliezen, geblazen)
- puffen werkwoord (puf, puft, pufte, puften, gepuft)

Conjugations for pant:

present

pant
pant
pants
pant
pant
pant

simple past

panted
panted
panted
panted
panted
panted

present perfect

have panted
have panted
has panted
have panted
have panted
have panted

past continuous

was panting
were panting
was panting
were panting
were panting
were panting

future

shall pant
will pant
will pant
shall pant
will pant
will pant

continuous present

am panting
are panting
is panting
are panting
are panting
are panting

subjunctive

be panted
be panted
be panted
be panted
be panted
be panted

diverse

pant!
let's pant!
panted
panting

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

pant [the ~] zelfstandig naamwoord

the pant (trouser)

– (usually in the plural) a garment extending from the waist to the knee or ankle, covering each leg separately ¹
de broek
– kledingstuk met twee pijpen dat om je benen en je billen zit ²
- broek [de ~] zelfstandig naamwoord
  - ze draagt een broek als het koud is²

Vertaal Matrix voor pant:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
broek	pant; trouser	pants; slacks; trousers
-	gasp
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
blazen	blow; gasp; pant; puff; wheeze	blow; hum; whistle
hijgen	blow; gasp; pant; puff; wheeze	gasp; pant for breath
puffen	blow; gasp; pant; puff; wheeze
-	gasp; heave; puff

Verwante woorden van "pant":

panting

Synoniemen voor "pant":

noise
trouser; garment
gasp; inhalation; inspiration; aspiration; breathing in
puff; gasp; heave; blow
utter; emit; let out; let loose

Verwante definities voor "pant":

a short labored intake of breath with the mouth open¹
(usually in the plural) a garment extending from the waist to the knee or ankle, covering each leg separately¹
the noise made by a short puff of steam (as from an engine)¹
breathe noisily, as when one is exhausted¹
- The runners reached the finish line, panting heavily¹
utter while panting, as if out of breath¹

Wiktionary: pant

pant

noun

a quick breathing
- pant → gehijg

pant

verb

zwaar ademhalen ten gevolge van een lichamelijke inspanning
- hijgen → gasp; pant