Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal peer

Vertaal peer van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. peer:
  2. pee:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor peer:
    • leeftijdsgenoot

Engels

Uitgebreide vertaling voor peer (Engels) in het Nederlands

peer:

peer [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the peer (equal; match)
    de gelijke; de weerga
    • gelijke [de ~] zelfstandig naamwoord
    • weerga [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the peer
    – Any of the devices on a layered communications network that operate on the same protocol level. 1
    de peer
    • peer [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the peer
    – A node that makes cached data available to clients needing to retrieve the data. 1
    de peer
    • peer [de ~] zelfstandig naamwoord

to peer werkwoord (peers, peered, peering)

  1. to peer
    speurend kijken; turen
  2. to peer
    koekeloeren
    • koekeloeren werkwoord (koekeloer, koekeloert, koekeloerde, koekeloerden, gekoekeloerd)
  3. to peer (stare; goggle; gape; gaze)
    staarogen

Conjugations for peer:

present
  1. peer
  2. peer
  3. peers
  4. peer
  5. peer
  6. peer
simple past
  1. peered
  2. peered
  3. peered
  4. peered
  5. peered
  6. peered
present perfect
  1. have peered
  2. have peered
  3. has peered
  4. have peered
  5. have peered
  6. have peered
past continuous
  1. was peering
  2. were peering
  3. was peering
  4. were peering
  5. were peering
  6. were peering
future
  1. shall peer
  2. will peer
  3. will peer
  4. shall peer
  5. will peer
  6. will peer
continuous present
  1. am peering
  2. are peering
  3. is peering
  4. are peering
  5. are peering
  6. are peering
subjunctive
  1. be peered
  2. be peered
  3. be peered
  4. be peered
  5. be peered
  6. be peered
diverse
  1. peer!
  2. let's peer!
  5. peered
  6. peering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor peer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gelijke equal; match; peer
peer peer bulb; globe; light bulb; pear
weerga equal; match; peer
- compeer; equal; match
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
koekeloeren peer
speurend kijken peer
staarogen gape; gaze; goggle; peer; stare
turen peer become aware of; behold; notice; perceive; see; see in; stare
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
weerga his equal

Verwante woorden van "peer":

  • peering, peers

Synoniemen voor "peer":


Verwante definities voor "peer":

  1. a person who is of equal standing with another in a group2
  2. a nobleman (duke or marquis or earl or viscount or baron) who is a member of the British peerage2
  3. look searchingly2
    • We peered into the back of the shop to see whether a salesman was around2
  4. Any of the devices on a layered communications network that operate on the same protocol level.1
  5. A node that makes cached data available to clients needing to retrieve the data.1

Wiktionary: peer

peer
noun
  1. someone or something of equal level
  2. noble

pee:

to pee werkwoord (pees, peed, peeing)

  1. to pee (urinate; pass water)
    plassen; urineren; wateren
    • plassen werkwoord (plas, plast, plaste, plasten, geplast)
    • urineren werkwoord (urineer, urineert, urineerde, urineerden, geurineerd)
    • wateren werkwoord (water, watert, waterde, waterden, gewaterd)

Conjugations for pee:

present
  1. pee
  2. pee
  3. pees
  4. pee
  5. pee
  6. pee
simple past
  1. peed
  2. peed
  3. peed
  4. peed
  5. peed
  6. peed
present perfect
  1. have peed
  2. have peed
  3. has peed
  4. have peed
  5. have peed
  6. have peed
past continuous
  1. was peeing
  2. were peeing
  3. was peeing
  4. were peeing
  5. were peeing
  6. were peeing
future
  1. shall pee
  2. will pee
  3. will pee
  4. shall pee
  5. will pee
  6. will pee
continuous present
  1. am peeing
  2. are peeing
  3. is peeing
  4. are peeing
  5. are peeing
  6. are peeing
subjunctive
  1. be peed
  2. be peed
  3. be peed
  4. be peed
  5. be peed
  6. be peed
diverse
  1. pee!
  2. let's pee!
  5. peed
  6. peeing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

pee [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the pee
    het plassen; zeiken
    • plassen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zeiken [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pee:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plassen pee
zeiken pee
- peeing; piddle; piss; pissing; urine; water; weewee
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plassen pass water; pee; urinate
urineren pass water; pee; urinate
wateren pass water; pee; urinate
zeiken be a pain in the neck; dawdle; delay; keep on; linger; nag; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- wee

Verwante woorden van "pee":

  • pees

Synoniemen voor "pee":


Verwante definities voor "pee":

  1. informal terms for urination2
    • he took a pee2
  2. liquid excretory product2

Wiktionary: pee

pee
noun
  1. urine
verb
  1. to urinate
pee
noun
  1. urine
verb
  1. urineren
Cross Translation:
FromToVia
• pee → plassen ↔ faire pipi — uriner.
• pee → urine; pis; plas ↔ urine — biologie|fr liquide dû à la filtration du sang par les reins et conduit par les uretères dans la vessie, puis évacuer par le canal de l’urètre.
• pee → een plas doen; urineren ↔ uriner — évacuer de l’urine.

Verwante vertalingen van peer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0667 seconde
Page rendered in 1.0 seconds