Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. preceding:
  2. precede:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor preceding:
    • voorafgaande, voorafgaand aan


Engels

Uitgebreide vertaling voor preceding (Engels) in het Nederlands

preceding:

preceding bijvoeglijk naamwoord

  1. preceding (introductory; preliminary; opening)
    voorafgaand; voorgaand; introducerend; inleidend
  2. preceding (preliminary; foregoing; prefatory; )
    vooropgaand; voorafgaand; inleidend; voorgaand
  3. preceding (previous; last)
    vorig; afgelopen; verleden
  4. preceding (foregoing; preliminary; introductory; progressing)
    vooropgaand; vooruitgaand

Vertaal Matrix voor preceding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verleden past
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgelopen last; preceding; previous accomplished; achieved; clear; complete; completed; concluded; evident; finished; out; over; prepared; ready; ready for use
inleidend foregoing; introductory; opening; preceding; prefatory; preliminary; progressing; walking in front
verleden last; preceding; previous
voorafgaand foregoing; introductory; opening; preceding; prefatory; preliminary; progressing; walking in front anterior; prior
voorgaand foregoing; introductory; opening; preceding; prefatory; preliminary; progressing; walking in front
vorig last; preceding; previous
- past; retiring
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
introducerend introductory; opening; preceding; preliminary
vooropgaand foregoing; introductory; preceding; prefatory; preliminary; progressing; walking in front
vooruitgaand foregoing; introductory; preceding; preliminary; progressing

Verwante woorden van "preceding":


Synoniemen voor "preceding":


Antoniemen van "preceding":


Verwante definities voor "preceding":

  1. existing or coming before1
  2. of a person who has held and relinquished a position or office1

Wiktionary: preceding

preceding
adjective
  1. foregoing; occurring before or in front of something else

Cross Translation:
FromToVia
preceding verleden; voorafgaand; voorgaand; vorig; vroeger précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps.

preceding vorm van precede:

to precede werkwoord (precedes, preceded, preceding)

  1. to precede (go before)
    voorafgaan; vooropgaan
    • voorafgaan werkwoord (ga vooraf, gaat vooraf, ging vooraf, gingen vooraf, voorafgegaan)
    • vooropgaan werkwoord (ga voorop, gaat voorop, ging voorop, gingen voorop, voorop gegaan)

Conjugations for precede:

present
  1. precede
  2. precede
  3. precedes
  4. precede
  5. precede
  6. precede
simple past
  1. preceded
  2. preceded
  3. preceded
  4. preceded
  5. preceded
  6. preceded
present perfect
  1. have preceded
  2. have preceded
  3. has preceded
  4. have preceded
  5. have preceded
  6. have preceded
past continuous
  1. was preceding
  2. were preceding
  3. was preceding
  4. were preceding
  5. were preceding
  6. were preceding
future
  1. shall precede
  2. will precede
  3. will precede
  4. shall precede
  5. will precede
  6. will precede
continuous present
  1. am preceding
  2. are preceding
  3. is preceding
  4. are preceding
  5. are preceding
  6. are preceding
subjunctive
  1. be preceded
  2. be preceded
  3. be preceded
  4. be preceded
  5. be preceded
  6. be preceded
diverse
  1. precede!
  2. let's precede!
  3. preceded
  4. preceding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor precede:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voorafgaan go before; precede
vooropgaan go before; precede
- antecede; antedate; come before; forego; forgo; introduce; lead; predate; preface; premise

Verwante woorden van "precede":


Synoniemen voor "precede":


Antoniemen van "precede":


Verwante definities voor "precede":

  1. furnish with a preface or introduction1
    • She always precedes her lectures with a joke1
  2. move ahead (of others) in time or space1
  3. be the predecessor of1
    • Bill preceded John in the long line of Susan's husbands1
  4. come before1
    • Most English adjectives precede the noun they modify1
  5. be earlier in time; go back further1
    • Stone tools precede bronze tools1

Wiktionary: precede

precede
noun
  1. go before, go in front of

Cross Translation:
FromToVia
precede opschieten; veld winnen; vlotten; vooruitgaan; vorderen; voorgaan; voorlopen; avanceren; in rang opklimmen; overgaan; oprukken; promotie maken; voorafgaan; voor zijn; voorwaarts gaan avancerpousser en avant, porter en avant.
precede voorafgaan; voorgaan; voorlopen; vooropgaan; voor zijn précéderaller devant ; marcher devant.
precede voorkomen prévenir — (vieilli) devancer, venir avant.