Engels

Uitgebreide vertaling voor relative (Engels) in het Nederlands

relative:

relative bijvoeglijk naamwoord

  1. relative (comparative; relatively; fairly; )
    relatief; betrekkelijk
  2. relative (the relative act)

relative [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the relative (subjective; dependant upon)
    het familielid; de bloedverwant

Vertaal Matrix voor relative:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bloedverwant dependant upon; relative; subjective
familielid dependant upon; relative; subjective family member; member of the family
- congenator; congener; congeneric; relation
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
betrekkelijk comparative; fair; fairly; moderately; paradigmatic; relative; relatively
desbetreffend relative; the relative act relating to; relevant; the relevant passage
relatief comparative; fair; fairly; moderately; paradigmatic; relative; relatively
- comparative; proportional
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
het relevante wetsartikel relative; the relative act
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- connection; family connection; kindred; relation

Verwante woorden van "relative":


Synoniemen voor "relative":


Antoniemen van "relative":


Verwante definities voor "relative":

  1. estimated by comparison; not absolute or complete1
    • a relative stranger1
  2. properly related in size or degree or other measurable characteristics; usually followed by `to'1
    • earnings relative to production1
  3. an animal or plant that bears a relationship to another (as related by common descent or by membership in the same genus)1
  4. a person related by blood or marriage1
    • police are searching for relatives of the deceased1

Wiktionary: relative

relative
adjective
  1. conditional; depending on something else
noun
  1. someone in the same family; someone connected by blood, marriage, or adoption
relative
adjective
  1. betrekkelijk

Cross Translation:
FromToVia
relative relatief; relatieve; betrekkelijk relatif — relatif à la relation

relate:

to relate werkwoord (relates, related, relating)

  1. to relate (connect)
    relateren
    • relateren werkwoord (relateer, relateert, relateerde, relateerden, gerelateerd)
  2. to relate (talk; speak; rattle; )
    spreken; wauwelen; praten; babbelen; kwebbelen; kletsen; zwammen; kakelen; kwetteren; klappen; kwekken; snateren
    • spreken werkwoord
    • wauwelen werkwoord (wauwel, wauwelt, wauwelde, wauwelden, gewauweld)
    • praten werkwoord (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • babbelen werkwoord (babbel, babbelt, babbelde, babbelden, gebabbeld)
    • kwebbelen werkwoord (kwebbel, kwebbelt, kwebbelde, kwebbelden, gekwebbeld)
    • kletsen werkwoord (klets, kletst, kletste, kletsten, gekletst)
    • zwammen werkwoord (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)
    • kakelen werkwoord (kakel, kakelt, kakelde, kakelden, gekakeld)
    • kwetteren werkwoord (kwetter, kwettert, kwetterde, kwetterden, gekwetterd)
    • klappen werkwoord (klap, klapt, klapte, klapten, geklapt)
    • kwekken werkwoord (kwek, kwekt, kwekte, kwekten, gekwekt)
    • snateren werkwoord (snater, snatert, snaterde, snaterden, gesnaterd)

Conjugations for relate:

present
  1. relate
  2. relate
  3. relates
  4. relate
  5. relate
  6. relate
simple past
  1. related
  2. related
  3. related
  4. related
  5. related
  6. related
present perfect
  1. have related
  2. have related
  3. has related
  4. have related
  5. have related
  6. have related
past continuous
  1. was relating
  2. were relating
  3. was relating
  4. were relating
  5. were relating
  6. were relating
future
  1. shall relate
  2. will relate
  3. will relate
  4. shall relate
  5. will relate
  6. will relate
continuous present
  1. am relating
  2. are relating
  3. is relating
  4. are relating
  5. are relating
  6. are relating
subjunctive
  1. be related
  2. be related
  3. be related
  4. be related
  5. be related
  6. be related
diverse
  1. relate!
  2. let's relate!
  3. related
  4. relating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor relate:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klappen acclaim; applause; blows with the fist; cheer; cracks; ovation; physical violence; punch; smacks
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
babbelen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; jabber away
kakelen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; chirp; gabble; quack; rattle
klappen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell applaud; burst; clap; explode; snap
kletsen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chat; chatter; have a good long talk; jabber away; rave; talk nonsense
kwebbelen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; jabber away
kwekken blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chat; converse; croak; quack; talk
kwetteren blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; chirp; croak; gabble; quack; rattle
praten blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chat; communicate; converse; discuss; have a conversation; speak; talk
relateren connect; relate
snateren blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell chatter; chirp; croak; gabble; quack; rattle
spreken blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell communicate; converse; discuss; have a conversation; speak; talk
wauwelen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell jabber
zwammen blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell babble; blab; chat; chatter; drivel; gab; have a chat; jabber; jaw; prattle; prattle on; rot; talk crap; talk rot; talk rubbish; twaddle
- associate; bear on; colligate; come to; concern; connect; have-to doe with; interrelate; link; link up; pertain; refer; tie in; touch; touch on
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- narrate; tell

Verwante woorden van "relate":


Synoniemen voor "relate":


Antoniemen van "relate":

  • dissociate

Verwante definities voor "relate":

  1. make a logical or causal connection1
    • I cannot relate these events at all1
  2. give an account of1
    • The witness related the events1
  3. have or establish a relationship to1
    • She relates well to her peers1
  4. be relevant to1
  5. be in a relationship with1
    • How are these two observations related?1

Wiktionary: relate

relate
verb
  1. -
relate
verb
  1. een betrekking hebben tot iets of iemand
  2. een al of niet ware gebeurtenis verhalen

Cross Translation:
FromToVia
relate berichten berichten — jemanden über etwas informieren
relate debiteren; verhalen; vertellen raconter — Conter, narrer, faire le récit

Verwante vertalingen van relative