Engels

Uitgebreide vertaling voor sever (Engels) in het Nederlands

sever:

to sever werkwoord (severs, severed, severing)

  1. to sever (adjourn; break down)
    beëindigen; afbreken; ontbinden; opheffen; verbreken; stukmaken; verbrijzelen; forceren
    • beëindigen werkwoord (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afbreken werkwoord (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
    • ontbinden werkwoord (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • verbreken werkwoord (verbreek, verbreekt, verbrak, verbraken, verbroken)
    • stukmaken werkwoord (maak stuk, maakt stuk, maakte stuk, maakten stuk, stukgemaakt)
    • verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • forceren werkwoord (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)
  2. to sever (cleave; divide; split; )
    splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uitsplitsen werkwoord (splits uit, splitst uit, splitste uit, splitsten uit, uitgesplitst)
    • uiteengaan werkwoord (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • loskoppelen werkwoord (koppel los, koppelt los, koppelde los, koppelden los, losgekoppeld)
    • uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)

Conjugations for sever:

present
  1. sever
  2. sever
  3. severs
  4. sever
  5. sever
  6. sever
simple past
  1. severed
  2. severed
  3. severed
  4. severed
  5. severed
  6. severed
present perfect
  1. have severed
  2. have severed
  3. has severed
  4. have severed
  5. have severed
  6. have severed
past continuous
  1. was severing
  2. were severing
  3. was severing
  4. were severing
  5. were severing
  6. were severing
future
  1. shall sever
  2. will sever
  3. will sever
  4. shall sever
  5. will sever
  6. will sever
continuous present
  1. am severing
  2. are severing
  3. is severing
  4. are severing
  5. are severing
  6. are severing
subjunctive
  1. be severed
  2. be severed
  3. be severed
  4. be severed
  5. be severed
  6. be severed
diverse
  1. sever!
  2. let's sever!
  3. severed
  4. severing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor sever:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beëindigen removal
forceren force; pressing on
loskoppelen disconnect
ontbinden dissolving; separating
opheffen lifting; removal; revoking; withdrawal
uiteengaan dispersing; separating
verbreken intermission; interruption
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbreken adjourn; break down; sever abandon; abort; break down; break up; demolish; destroy; destruct; devastate; drag down; eliminate; exhaust; get down; hamper; hinder; impede; lay waste; liquidate; obstruct; pull down; ruin; stonewall; take down; tear down; tear loose; wear out; work to death; wreck
beëindigen adjourn; break down; sever accomplish; bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; complete; conclude; end; finish; finish off; get done; get ready; terminate
forceren adjourn; break down; sever coerce; compel; enforce; force; oblige; overburden; overload
loskoppelen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split detach; undock
ontbinden adjourn; break down; sever be lost; be wrecked; crash; decay; degenerate; deteriorate; dissolve; fall into decline; meet an accident; melt away; perish; rot
opheffen adjourn; break down; sever abolish; annul; break up; cancel; disband; dissolve; heave; lift; lift up; melt away; neutralise; neutralize; nullify; raise; shut down; undo; unhitch; unpick
scheiden cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break up; differentiate; divorce; go separate ways; loosen; part; release; separate; set free; split; split up; tear off; unlace; untie; work loose
splitsen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; differentiate; itemise; itemize; separate; split; split open; split up; splitting; tear off
stukmaken adjourn; break down; sever botch up; mess up; muck up; spoil
uit elkaar halen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break down; break up; clear away; clear up; demolish; destroy; disentangle; dismantle; drag down; get down; pull down; remove; separate; solve; strip down; take apart a machine; take down; tear down; tear loose; unbutton; unharness; unravel; unriddle; unrig; untie; wreck
uiteengaan cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break up; go separate ways; part; separate; split up
uitsplitsen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split
verbreken adjourn; break down; sever
verbrijzelen adjourn; break down; sever break; crush; dash; knock to pieces; pulverise; pulverize; rub fine; shatter; smash; smash to pieces; smash up
- break up; discerp; lop

Verwante woorden van "sever":


Synoniemen voor "sever":


Verwante definities voor "sever":

  1. cut off from a whole1
    • His head was severed from his body1
  2. set or keep apart1
    • sever a relationship1

Wiktionary: sever

sever
verb
  1. cut free
sever
verb
  1. door houwen iets afscheiden
  2. in twee losse stukken snijden