Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. theft:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor theft (Engels) in het Nederlands

theft:

theft [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the theft (robbery)
    de diefstal; de ontvreemding
  2. the theft (squatting; robbery; burglary; break-in)
    de kraak; wederrechtelijke bewoning
  3. the theft
    de diefstal
    • diefstal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor theft:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
diefstal robbery; theft
kraak break-in; burglary; robbery; squatting; theft break-in; burglary
ontvreemding robbery; theft cheating; corruption; corruptions; defalcation; embezzlement; fencing; fraud; malversation; malversations; swindle; swindling
wederrechtelijke bewoning break-in; burglary; robbery; squatting; theft
- larceny; stealing; thievery; thieving
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- stealing

Verwante woorden van "theft":

  • thefts

Synoniemen voor "theft":

  • larceny; thievery; thieving; stealing; felony

Verwante definities voor "theft":

  1. the act of taking something from someone unlawfully1

Wiktionary: theft

theft
noun
  1. act of stealing property
theft
noun
  1. het zich onrechtmatig toe-eigenen van goederen of andere bezittingen die aan een ander toebehoren

Cross Translation:
FromToVia
theft diefstal Diebstahl — heimliche Entwendung fremden Eigentums
theft diefstal vol — Action de celui ou de celle qui prend furtivement ou par force le bien d’autrui, pour se l’approprier.

Verwante vertalingen van theft