Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor vacillation (Engels) in het Nederlands

vacillation:

vacillation [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the vacillation (indecisiveness; doubt; hesitation; )
    de twijfel; de tweestrijd; de besluiteloosheid; de weifeling

Vertaal Matrix voor vacillation:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besluiteloosheid doubt; hesitation; indecision; indecisiveness; shilly-shallying; single combat; vacillation
tweestrijd doubt; hesitation; indecision; indecisiveness; shilly-shallying; single combat; vacillation conflict; discord; dissension; disunity; division
twijfel doubt; hesitation; indecision; indecisiveness; shilly-shallying; single combat; vacillation hesitation; indecision; irresolution
weifeling doubt; hesitation; indecision; indecisiveness; shilly-shallying; single combat; vacillation doubt; hesitancy; hesitation; shilly-shallying
- hesitation; swing; swinging; wavering
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- wavering

Verwante woorden van "vacillation":


Synoniemen voor "vacillation":


Verwante definities voor "vacillation":

  1. changing location by moving back and forth1
  2. indecision in speech or action1

vacillation vorm van vacillate:

to vacillate werkwoord (vacillates, vacillated, vacillating)

  1. to vacillate (hesitate; be indecised; procrastinate; )
    aarzelen; twijfelen; weifelen
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • twijfelen werkwoord (twijfel, twijfelt, twijfelde, twijfelden, getwijfeld)
    • weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)

Conjugations for vacillate:

present
  1. vacillate
  2. vacillate
  3. vacillates
  4. vacillate
  5. vacillate
  6. vacillate
simple past
  1. vacillated
  2. vacillated
  3. vacillated
  4. vacillated
  5. vacillated
  6. vacillated
present perfect
  1. have vacillated
  2. have vacillated
  3. has vacillated
  4. have vacillated
  5. have vacillated
  6. have vacillated
past continuous
  1. was vacillating
  2. were vacillating
  3. was vacillating
  4. were vacillating
  5. were vacillating
  6. were vacillating
future
  1. shall vacillate
  2. will vacillate
  3. will vacillate
  4. shall vacillate
  5. will vacillate
  6. will vacillate
continuous present
  1. am vacillating
  2. are vacillating
  3. is vacillating
  4. are vacillating
  5. are vacillating
  6. are vacillating
subjunctive
  1. be vacillated
  2. be vacillated
  3. be vacillated
  4. be vacillated
  5. be vacillated
  6. be vacillated
diverse
  1. vacillate!
  2. let's vacillate!
  3. vacillated
  4. vacillating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor vacillate:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarzelen be indecised; hesitate; procrastinate; put off; question; tarry; vacillate; waver brood over; dawdle; defer; delay; deter; doubt; hesitate; linger; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry; waver
twijfelen be indecised; hesitate; procrastinate; put off; question; tarry; vacillate; waver be doubtful; doubt; hesitate
weifelen be indecised; hesitate; procrastinate; put off; question; tarry; vacillate; waver brood over; defer; delay; deter; doubt; hesitate; linger; tarry; waver
- fluctuate; hover; oscillate; vibrate; waver

Verwante woorden van "vacillate":


Synoniemen voor "vacillate":


Verwante definities voor "vacillate":

  1. move or sway in a rising and falling or wavelike pattern1
    • the line on the monitor vacillated1
  2. be undecided about something; waver between conflicting positions or courses of action1

Wiktionary: vacillate

vacillate
verb
  1. to sway unsteadily from one side to the other
  2. to swing from one course of action or opinion to another

Cross Translation:
FromToVia
vacillate waggelen; wankelen; wiebelen; zwichten; aarzelen; dubben; schoorvoeten; schromen; weifelen barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité.
vacillate flakkeren; flikkeren; schitteren; wapperen vacillerchanceler ; trembler ; n’être pas bien ferme.