Engels

Uitgebreide vertaling voor wandering (Engels) in het Nederlands

wandering:

wandering [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the wandering (straying; aberration; digression)
    de dwaling; afdwalen; de afdwaling
    • dwaling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • afdwalen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • afdwaling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. the wandering (ramble; hike)
    de omzwerving; de dwaaltocht; de zwerftocht

wandering bijvoeglijk naamwoord

  1. wandering (roaming; tramping)
    zwervend
  2. wandering
    dwalend

Vertaal Matrix voor wandering:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdwalen aberration; digression; straying; wandering
afdwaling aberration; digression; straying; wandering
dwaaltocht hike; ramble; wandering
dwaling aberration; digression; straying; wandering blunder; error; fault; flaw; incorrectness; mistake; oversight; slip
omzwerving hike; ramble; wandering
zwerftocht hike; ramble; wandering
- roving; vagabondage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdwalen digress; stray off
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- erratic; meandering; mobile; nomadic; peregrine; planetary; rambling; roving; winding
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dwalend wandering
zwervend roaming; tramping; wandering

Verwante woorden van "wandering":


Synoniemen voor "wandering":


Verwante definities voor "wandering":

  1. of a path e.g.1
    • the river followed its wandering course1
  2. having no fixed course1
    • his life followed a wandering course1
  3. migratory1
    • wandering tribes1
  4. travelling about without any clear destination1
    • she followed him in his wanderings and looked after him1

Wiktionary: wandering


Cross Translation:
FromToVia
wandering zwervend errant — Qui ne cesser de voyager ; vagabond.

wandering vorm van wander:

to wander werkwoord (wanders, wandered, wandering)

  1. to wander
    dwalen
    • dwalen werkwoord (dwaal, dwaalt, dwaalde, dwaalden, gedwaald)
  2. to wander (roam)
    rondzwerven; zwerven; aan de zwerf zijn
    • rondzwerven werkwoord (zwerf rond, zwerft rond, zwierf rond, zwierven rond, rondgezworven)
    • zwerven werkwoord (zwerf, zwerft, zwierf, zwierven, gezworven)
    • aan de zwerf zijn werkwoord (ben aan de zwerf, bent aan de zwerf, is aan de zwerf, was aan de zwerf, waren aan de zwerf, aan de zwerf geweest)
  3. to wander (nose about; snoop; rove about; )
    rondkijken; rondneuzen; struinen; om zich heen kijken; rondscharrelen; rondsnuffelen
    • rondkijken werkwoord (kijk rond, kijkt rond, keek rond, keken rond, rondgekeken)
    • rondneuzen werkwoord (neus rond, neust rond, neusde rond, neusden rond, rondgeneusd)
    • struinen werkwoord (struin, struint, struinde, struinden, gestruind)
    • rondscharrelen werkwoord (scharrel rond, scharrelt rond, scharrelde rond, scharrelden rond, rondgescharreld)
    • rondsnuffelen werkwoord (snuffel rond, snuffelt rond, snuffelde rond, snuffelden rond, rondgesnuffeld)
  4. to wander (drift about; roam; rove about)
    zwalken
    • zwalken werkwoord (zwalk, zwalkt, zwalkte, zwalkten, gezwalkt)

Conjugations for wander:

present
  1. wander
  2. wander
  3. wanders
  4. wander
  5. wander
  6. wander
simple past
  1. wandered
  2. wandered
  3. wandered
  4. wandered
  5. wandered
  6. wandered
present perfect
  1. have wandered
  2. have wandered
  3. has wandered
  4. have wandered
  5. have wandered
  6. have wandered
past continuous
  1. was wandering
  2. were wandering
  3. was wandering
  4. were wandering
  5. were wandering
  6. were wandering
future
  1. shall wander
  2. will wander
  3. will wander
  4. shall wander
  5. will wander
  6. will wander
continuous present
  1. am wandering
  2. are wandering
  3. is wandering
  4. are wandering
  5. are wandering
  6. are wandering
subjunctive
  1. be wandered
  2. be wandered
  3. be wandered
  4. be wandered
  5. be wandered
  6. be wandered
diverse
  1. wander!
  2. let's wander!
  3. wandered
  4. wandering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor wander:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan de zwerf zijn roam; wander
dwalen wander
om zich heen kijken look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondkijken look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondneuzen look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondscharrelen look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondsnuffelen look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
rondzwerven roam; wander wander about
struinen look about; nose about; poke about; roam about; rove about; search about; snoop; wander
zwalken drift about; roam; rove about; wander
zwerven roam; wander hike; roam; rove; travel; travel about; wander about
- betray; cheat; cheat on; cuckold; digress; divagate; meander; stray; thread; weave; wind
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- saunter

Verwante woorden van "wander":


Synoniemen voor "wander":


Verwante definities voor "wander":

  1. lose clarity or turn aside especially from the main subject of attention or course of argument in writing, thinking, or speaking1
    • her mind wanders1
  2. to move or cause to move in a sinuous, spiral, or circular course1
    • sometimes, the gout wanders through the entire body1
  3. go via an indirect route or at no set pace1
    • After dinner, we wandered into town1
  4. be sexually unfaithful to one's partner in marriage1
    • Might her husband be wandering?1

Wiktionary: wander

wander
verb
  1. to move without purpose or destination
  2. to commit adultery
  3. to go somewhere indirectly
  4. of the mind, to lose focus or clarity of argument or attention
wander
verb
  1. zonder duidelijk doel van de ene plaats naar de andere gaan
  2. met een andere partner dan de echtgenoot verkeren
  3. doelloos of nomadisch heen en weer reizen

Cross Translation:
FromToVia
wander dolen; dwalen; ronddolen; ronddwalen; waren; zwerven errervaguer de côté et d’autre, aller çà et là.
wander dolen; dwalen; ronddolen; ronddwalen; waren; zwerven vaguererrer çà et là, aller de côté et d’autre à l’aventure.